ECLI:NL:HR:2023:1329

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
21/04820
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ambtelijke corruptie en recht op vrije advocaatkeuze in Curaçao

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van ambtelijke corruptie in Curaçao, zoals vastgelegd in artikel 2:351 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao. De verdachte stelde dat zijn recht op een advocaat naar eigen keuze was geschonden, omdat het hof zijn verzoek om bijstand van een niet ingeschreven Nederlandse advocaat had afgewezen. Het hof had vastgesteld dat de verdachte zich had laten bijstaan door een advocaat uit Curaçao, die niet had aangegeven niet in staat te zijn adequate rechtsbijstand te verlenen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de verdachte niet was geschaad in zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing van het hof in rechte vaststaat en dat er geen gegronde redenen waren om de keuze van de verdachte voor een bepaalde advocaat te honoreren. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van het recht op vrije advocaatkeuze in het kader van de rechtspleging in Curaçao.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04820 C
Datum3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 11 november 2021, nummer H 23/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de verdachte is geschaad in zijn recht op een advocaat naar eigen keuze als bedoeld in artikel 6 lid 3, aanhef en onder c, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), doordat het hof zijn verzoek om zich te laten bijstaan door een niet bij het hof van justitie ingeschreven advocaat heeft afgewezen.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Geen vrije advocaatkeuze
171. Dan is er nog het volgende. Cliënten wensten bijstand van een raadsman uit Nederland, te weten mr. H.M. Dunsbergen, strafrechtspecialist uit Breda. Als gevolg is conform artikel 57 een verzoek tot het verlenen van verlof bij het Hof ingediend, wat vervolgens echter is afgewezen.
172. Naar mening van cliënten is in casu sprake van een zodanig ingewikkelde zaak waarbij bovendien een verweer moet worden gevoerd tegen het optreden van de overheid, dat cliënten er niet gerust op zijn dat alles naar voren kan worden gebracht wat voor de verdediging van hun zaak nodig is, nu veel advocaten in Curaçao mede afhankelijk zijn van opdrachten van de overheid voor hun inkomsten. Als gevolg ontstond bij cliënten de vrees dat de verdediging niet volledig naar hun wens gevoerd kon worden. Bovendien is naar mening van cliënten expertise nodig die in Curaçao niet snel wordt aangetroffen. Daar komt bij dat cliënten op basis van artikel 6 lid 3 aanhef en sub c EVRM recht hebben op verdediging door bijstand van een raadsman naar eigen keuze.
173. Bovendien blijkt uit jurisprudentie van het EHRM het volgende:
“The right of everyone charged with a criminal offence to be defended by counsel of his own choosing is not absolute (Meftah and Others v. France [GC], § 45; Pakelli v. Germany, Commission report, § 31). Although, as a general rule, the accused's choice of lawyer should be respected (Lagerblom v. Sweden, § 54), the national courts may override that person's choice when there are relevant and sufficient grounds for holding that this is necessary in the interests of justice (Meftah and Others v. France [GC], § 45; Croissant v. Germany, § 29). For instance, the special nature of the proceedings, considered as a whole, may justify specialist lawyers being reserved a monopoly on making oral representations (Meftah and Others v. France [GC], § 47).”
174. Naar mening van cliënten is hier sprake van een bijzonder geval, nu zij een vertrouwensband met mr. Dunsbergen hadden opgebouwd, cliënten bekende inwoners van Curaçao zijn (mede door de vele media-aandacht), er een prima samenwerking met mij tot stand kon komen en omdat mr. Dunsbergen in vergelijkbare financiële strafzaken heeft opgetreden. Onder die omstandigheden had het Hof de wensen van cliënten moeten inwilligen en heeft het Hof ten onrechte het verlof niet toegestaan.
175. Nu er geen gegronde reden was om de vrije advocatenkeuze van cliënten te beperken is dit een schending van artikel 6 lid 3 onder C EVRM waarmee hun rechten op verdediging zijn geschaad, wat moet worden beoordeeld aan de hand van de procedure in zijn geheel. Er waren onvoldoende gronden voor het belang van de rechtspleging om mr. Dunsbergen geen verlof toe te staan.
176. Voor de beoordeling van de vraag of het recht van cliënten op vrije advocatenkeuze is geschonden dienen twee stappen te worden beoordeeld. In de eerste plaats: zijn er gelet op de specifieke omstandigheden van het geval voldoende relevante gronden om de keuze van de verdachten zich door een bepaalde advocaat te willen laten bijstaan niet te honoreren?
177. Ten tweede: als daarvan geen sprake is dan zal de overall fairness van de procedure moeten worden getoetst waarbij onder andere de volgende factoren kunnen worden meegewogen: de aard van de procedure en de daarmee samenhangende professionele vereisten van de raadsman, de omstandigheden waaronder de advocaat is toegewezen en de mogelijkheden van de verdachten om hier bezwaar tegen te maken, de effectiviteit van de rechtsbijstand, het nemo tenetur beginsel is gerespecteerd, het gebruik voor het bewijs van de verklaring die de verdachte heeft afgelegd terwijl hij geen bijstand heeft gehad van de door hem gekozen advocaat, de mogelijkheden van tegenspraak tegen het aangevoerde bewijs en de rol van het andere bewijs bij de veroordeling.
178. Deze overwegingen leveren naar de mening van de verdediging zodoende de schending van artikel 6 EVRM meer in het bijzonder lid 3 sub C op. Ter onderbouwing van de vraag of er hier sprake is van de schending van een procedure als geheel merkt de verdediging nog het volgende op.
179. Ik ben bereid en in staat om de verdediging te voeren, maar ik heb niet de jarenlange ervaring in het strafprocesrecht die mr. Dunsbergen heeft. Zijn expertise en ervaring heeft hij niet kunnen inzetten ten behoeve van cliënten, bijvoorbeeld daar waar procesbewaking of een inhoudelijke beoordeling van de strafzaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting noodzakelijk was. Bovendien heeft hij niet de mogelijkheid gehad te pleiten en evenmin de mogelijkheid gehad om te reageren op het gehouden requisitoir.
180. De aard van de procedure en de ingewikkeldheid daarvan, de evidente persoonlijke belangen van cliënten (ze zijn hun baan en goede naam kwijt en hebben volop in de media-aandacht gestaan), het feit dat er slechts een eenmalige verlofmogelijkheid was, waarbij geen mogelijkheid bestond om daar bezwaar tegen te maken, dat mr. Dunsbergen niet inhoudelijk ter zitting mocht optreden, en daarbij ook dus niet de mogelijkheid heeft gehad van tegenspraak tegen het aangevoerde bewijs en de rol van ander bewijs in deze strafzaak, en hij dus zijn expertise en ervaring niet namens cliënten heeft mogen inzetten, maakt dat sprake is van schending van artikel 6 lid 1 EVRM, op grond waarvan de verdediging bepleit dat er op zijn minst genomen bij een veroordeling van cliënten, een vermindering in de strafmaat op zijn plaats is.”
2.2.2
Het hof heeft het verweer verworpen en heeft daartoe overwogen:
“Het Hof stelt voorop dat tegen een beslissing ex artikel 57 lid 2 Sv geen rechtsmiddel kan worden aangewend en dat de desbetreffende beslissing van het Hof derhalve in rechte vast staat.
Voorts is het Hof van oordeel dat ook een beroep op artikel 6 EVRM in de onderhavige zaak - nog los van de vraag of dit zou moeten leiden tot strafvermindering - niet kan slagen. Het Hof overweegt daarover als volgt.
Artikel 6, lid 3 sub c, van het EVRM bepaalt - kort gezegd - dat een verdachte recht heeft op ‘rechtsbijstand van zijn eigen keuze’. Hieraan kan de verdachte echter niet het recht ontlenen zich te laten bijstaan door een advocaat uit Nederland, gelet op het bepaalde in artikel 57 Sv lid 1 dat als uitgangspunt heeft te gelden en waaruit volgt dat advocaten worden toegelaten voor zover zij hier te lande zijn ingeschreven. Daarbij stelt het Hof vast dat de verdachte zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat uit Curaçao naar zijn keuze. Deze raadsman heeft ter terechtzitting niet te kennen gegeven niet in staat te zijn adequate rechtsbijstand te kunnen verlenen. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting niet verklaard geen adequate rechtsbijstand te hebben ontvangen. Onder deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de verdachte niet is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het verweer wordt daarom verworpen.”
2.3
Artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: SvC) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Als raadslieden worden slechts toegelaten advocaten, die bij het Hof van Justitie zijn ingeschreven.
2. In bijzondere gevallen kan het Hof van Justitie op verzoek van de verdachte aan advocaten, die niet bij het Hof van Justitie zijn ingeschreven, toestaan als raadsman op te treden, mits deze samenwerkt met een bij het Hof van Justitie ingeschreven advocaat.”
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat uit Curaçao naar zijn keuze en dat deze raadsman ter terechtzitting niet te kennen heeft gegeven dat hij niet in staat was adequate rechtsbijstand te verlenen, terwijl de verdachte ter terechtzitting evenmin heeft verklaard dat hij geen adequate rechtsbijstand van deze raadsman heeft ontvangen. Het oordeel van het hof dat de verdachte onder deze omstandigheden niet is geschaad in zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 3, aanhef en onder c, EVRM, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 oktober 2023.