ECLI:NL:HR:2023:1340

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
22/01861
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid en bewijsvoering in strafzaak met betrekking tot afpersing, mishandeling en criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, mishandeling, en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam in cassatie na een tussenarrest van het hof waarin verzoeken tot het horen van getuigen werden afgewezen. De verdediging stelde dat de verklaring van een getuige, die inmiddels was overleden, cruciaal was voor de bewijsvoering, maar het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op deze verklaring was gebaseerd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de andere bewijsmiddelen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de feiten. Daarnaast werd de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld, waarbij de Hoge Raad concludeerde dat de verdediging niet in haar rechten was geschaad. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het hof, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, maar zonder verdere rechtsgevolgen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01861
Datum3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 16 mei 2022, nummer 21-004435-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman Baumgardt heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep voor zover dat is gericht tegen het tussenarrest van 11 augustus 2021 (het eerste tot en met het vijfde cassatiemiddel)
Procesverloop
2.1.1
De verdachte heeft op 25 november 2020 hoger beroep ingesteld. Op 8 december 2020 hebben de raadslieden van de verdachte in een e-mailbericht met als onderwerp “ [verdachte] / OM - parketnr. 18/850108-17 - appelschriftuur” verzocht meerdere personen als getuigen te horen. Dit e-mailbericht houdt onder meer in:
“Akepa ‘Winkel zaken’
Graag zou de verdediging in de zaken (...) 3.7 ( [betrokkene 4] ) en (...) de volgende getuigen horen bij de raadsheer-commissaris. Het beoordelingskader voor deze getuigen betreft het ‘verdedigingsbelang’. (...)
iii. [betrokkene 4] (...)
Akepa ‘Bad standings’ e.d.
Graag zou de verdediging in de zaken (...) 3.43 ( [slachtoffer 2] ), de volgende getuigen horen bij de raadsheer-commissaris. Het beoordelingskader voor deze getuigen betreft het ‘verdedigingsbelang’. (...)
iv. [slachtoffer 2] , (...)
v. [betrokkene 105] (...).
Criminele organisatie (Harka)
(...)
Graag zou de verdediging een aantal getuigen horen bij de raadsheer-commissaris. Het beoordelingskader voor deze getuigen betreft het ‘verdedigingsbelang.’ (...)
i. [betrokkene 87] , (...)
ix. [betrokkene 89] , (...)
x. [betrokkene 90] (...).”
2.1.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mee, zakelijk weergegeven:
De zitting van vandaag betreft een pro forma-behandeling. De verdediging heeft te kennen gegeven een aantal onderzoekswensen te hebben. Door het hof wordt al gedurende langere tijd geprobeerd een gezamenlijke regiezitting te plannen. Dat blijkt echter lastig te zijn, omdat er rekening gehouden dient te worden met vele verschillende agenda’s en opgegeven verhinderdata. De voorzitter heeft via de mail de onwenselijke situatie en ook het verzoek van de verdediging de regiezitting over de zomervakantie te tillen aan de orde gesteld. Mocht het niet lukken om op korte termijn een gezamenlijke regiezitting in te plannen, dan zal het hof, met het oog op de voortgang van de zaak in hoger beroep, andere mogelijkheden onderzoeken zoals bijvoorbeeld het inplannen van afzonderlijke regiezittingen.
De raadsvrouw reageert, zakelijk weergegeven:
Het is helaas niet mogelijk gebleken om in mijn agenda wat meer ruimte te creëren. Ik heb nog wat data gemaild. De hoop is dat de regiezitting in de tweede of derde week van augustus ingepland kan worden. Voor de regiezitting is niet per se vereist dat verdachte door zowel mr. Van der Wal als ik bijgestaan wordt, al heeft dat wel de voorkeur.
(...)
De voorzitter spreekt, na hervatting van de zitting, als beslissing van het hof uit:
(...)
Het hof zal, met het oog op de voortgang van de zaak in hoger beroep, proberen zo spoedig mogelijk een regiezitting in te plannen. Het hof blijft daarbij echter wel afhankelijk van de medewerking van het Openbaar Ministerie en de verdediging in die zin dat de verhinderdata die zitting niet in de weg staan.”
2.1.3
Op 25 mei 2021 is namens het hof aan onder meer de raadslieden van de verdachte een e-mail gestuurd met als onderwerp “Regie onderzoek Akepa (...)”. Deze e-mail houdt onder meer in:
“Op verzoek van de voorzitter deel ik u mede dat de thans door u aanvullend gezonden verhinderdata een regiebehandeling op korte termijn nog steeds niet mogelijk maken. Daarom heeft de voorzitter besloten over te gaan tot een schriftelijke ronde waarin u over en weer in de gelegenheid bent te reageren op elkaars standpunten met betrekking tot geuite onderzoekswensen. Hieronder volgt een schema met daarin de benodigde gegevens en ook alvast de gereserveerde data bij het kabinet van de raadsheer-commissaris voor de situatie dat het hof verzoeken om het horen van getuigen toewijst. (...)
De voorzitter stelt voor:
• Dat de raadslieden desgewenst binnen twee weken na heden hun reeds ingediende onderzoekswensen nader onderbouwen of eventueel aanvullen. De raadslieden worden verzocht hun schriftelijke reactie rechtstreeks te delen met de advocaat-generaal en met de Verkeerstoren van het hof (...);
• Dat de advocaat-generaal uiterlijk 22 juni 2021 inhoudelijk reageert op de onderzoekswensen, ook onder rechtstreekse toezending van de reactie naar de betrokken raadslieden en de Verkeerstoren van het hof (...);
• Dat de raadslieden binnen twee weken na ontvangst van de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal, doch uiterlijk 6 juli 2021 reageren waarbij zij de reactie rechtstreeks delen met de advocaat-generaal en de Verkeerstoren van het hof (...);
• Dat de advocaat-generaal binnen twee weken, doch uiterlijk 20 juli 2021 reageert op de ingediende reacties van de raadslieden op dezelfde bovenstaande wijze.
Uitspraak hof op onderzoekswensen
Het hof zal nadat alle schriftelijke reacties binnen zijn bepalen op welke pro formazitting uitspraak zal worden gedaan op de onderzoekswensen. U hoeft daarbij niet aanwezig te zijn, op die zitting zal de zaak verder niet inhoudelijk worden behandeld doch zal enkel uitspraak worden gedaan op de onderzoekswensen en zal de zaak pro forma worden doorgepland. Uw agenda wordt dan ook niet bij de planning van deze pro forma zitting betrokken. Ik vertrouw u daar wel mee akkoord.
(...)
De voorzitter denkt met de bovenstaande schriftelijke procedure de voortgang in de procedure te bewaken terwijl u op deze wijze goed in de gelegenheid bent uw standpunten met betrekking tot de geuite onderzoekswensen te onderbouwen. In de richting van de raadslieden merkt de voorzitter nog op dat voor zover uw cliënt in dit stadium de behoefte zou hebben zich ook uit te laten over de onderzoekswensen die gelegenheid bestaat. U kunt uw reactie in dat geval voorzien van een bijlage met daarin de persoonlijke visie van uw cliënt op de onderzoekswensen. Te zijner tijd zal zoals bij u bekend bij de inhoudelijke behandeling ter zitting alle gelegenheid bestaan de verdenkingen en persoonlijke omstandigheden te bespreken.”
2.1.4
De verdediging heeft het verzoek tot het horen van de onder 2.1.1 genoemde getuigen bij brief van 8 juni 2021 gehandhaafd. Het openbaar ministerie heeft vervolgens gereageerd op de verzoeken, waarna een tweede ‘schriftelijke ronde’ heeft plaatsgevonden.
2.1.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mee, zakelijk weergegeven:
Het betreft vandaag een pro-forma behandeling. Eerder heeft het hof beslist dat schriftelijke rondes ten behoeve van de regiezitting zullen plaatsvinden. Die schriftelijke rondes zijn gaan lopen en zijn afgerond.
Er zijn onderzoekswensen, zowel in de zaak [verdachte] als in die van de medeverdachten, zoals inzage in een aantal zaaksdossiers, kennisneming van een aantal OVC- en tapgesprekken en het horen van getuigen.
Het hof zal zich op korte termijn middels een tussenarrest uitspreken over die verzoeken. Een datum is nog niet bekend. Die zal met de raadslieden en de advocaat-generaal afgestemd worden.”
2.1.6
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de onder 2.1.1 genoemde getuigen bij tussenarrest van 11 augustus 2021 afgewezen.
2.1.7
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2022 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte] ,
(...)
De raadsman van verdachte, mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo (OV) en de raadsvrouw van verdachte, mr. N. Tanoğlu, advocate te Arnhem, zijn mede ter terechtzitting aanwezig.
(...)
De voorzitter deelt mede:
(...)
In deze zaak is in hoger beroep schriftelijk regie gevoerd in de voorfase. De verdediging heeft de gelegenheid gekregen de onderzoekswensen nader schriftelijk te onderbouwen. Het openbaar ministerie heeft daarop gereageerd. Vervolgens is in een nadere schriftelijke ronde wederom gereageerd door de verdediging en het openbaar ministerie. Vervolgens heeft het hof tussenarresten gewezen. Naar aanleiding daarvan heeft de raadsheer-commissaris onderzoek gedaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.”
2.1.8
De verdediging heeft bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep de eerder bij appelschriftuur gedane en door het hof afgewezen getuigenverzoeken niet herhaald.
2.1.9
Het – in dezelfde samenstelling als het tussenarrest van 11 augustus 2021 gewezen – eindarrest van het hof houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14, 17 en 21 maart 2022 en 16 mei 2022 en het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Toepasselijke wetsbepalingen
2.2
De volgende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn van belang.
- Artikel 287:
“1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.
3. Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
a. de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt;
b. de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
4. Bij het horen van getuigen zijn de artikelen 274 tot en met 276, derde lid, van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 288:
“1. De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;
c. redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
2. Indien de officier van justitie op grond van artikel 264, tweede lid, onder b, heeft geweigerd een door de verdachte opgegeven getuige te doen oproepen of een door de rechtbank gegeven bevel tot oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen en ten aanzien van die getuige geen beschikking op grond van artikel 226a, eerste lid, of 226n, eerste lid, is gegeven, stelt de rechtbank de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde de getuige te doen verhoren. In geval van een door de verdachte opgegeven getuige blijft de vorige volzin buiten toepassing, indien de rechtbank bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het achterwege blijven van het verhoor de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. De officier van justitie dient onmiddellijk nadat de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld, de vordering, bedoeld in artikel 226a, eerste lid, of artikel 226m, eerste lid, in. Artikel 316 is van overeenkomstige toepassing.
3. De rechtbank kan voorts van de oproeping of hernieuwde oproeping van niet verschenen getuigen afzien, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee uitdrukkelijk instemmen of hebben ingestemd.
4. Artikel 226 is van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 322:
“1. Onverminderd het bepaalde in artikel 280, tweede en derde lid, wordt in alle gevallen waarin de schorsing van het onderzoek is bevolen, het onderzoek in de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip der schorsing bevond.
2. De rechtbank is ook bij toepassing van het eerste lid bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
3. De rechtbank beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen in het geval de samenstelling van de rechtbank bij de hervatting gewijzigd is, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond.
4. Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.”
- Artikel 410, lid 3:
“De verdachte kan, onverminderd artikel 414, in de schriftuur opgeven welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. Deze opgave wordt als een opgave in de zin van artikel 263, tweede lid, aangemerkt. Artikel 264 is van overeenkomstige toepassing. De advocaat-generaal kan, in het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, oproeping voorts weigeren indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en horen ter terechtzitting niet noodzakelijk is te achten.”
- Artikel 415 lid 1:
“Behoudens de volgende artikelen van deze titel, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353 en 356 tot en met 366a op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld of sprake is van een hoger beroep als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.”
- Artikel 418:
“1. De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.
2. In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.
3. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige worden geweigerd indien horen ter terechtzitting niet noodzakelijk is te achten.”
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voor zover dat is gericht tegen het tussenarrest van 11 augustus 2021
2.3.1
De verdediging heeft bij appelschriftuur verzocht een aantal getuigen te horen. Die opgave geldt op grond van artikel 410 lid 3 Sv als een opgave in de zin van artikel 263 lid 2 Sv. De advocaat-generaal is niet overgegaan tot het oproepen van deze getuigen, waarna de verdediging deze verzoeken heeft gehandhaafd in de schriftelijke standpuntwisselingen die in de plaats zijn gekomen van de mondelinge behandeling op een regiezitting. Vervolgens heeft het hof bij tussenarrest van 11 augustus 2021 een deel van de getuigenverzoeken afgewezen. De samenstelling van het hof bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep op 14 maart 2022 is niet gewijzigd ten opzichte van de samenstelling waarin het hof het tussenarrest heeft gewezen. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 14 maart 2022 niet dat het hof een bevel in de zin van artikel 322 lid 2 Sv heeft gegeven.
2.3.2
Gelet op dit procesverloop moet het ervoor worden gehouden dat de – tot afwijzing strekkende – beslissingen op de getuigenverzoeken die het hof bij tussenarrest heeft genomen, beslissingen betreffen die op grond van artikel 418 Sv zijn genomen. In de conclusie van de advocaat-generaal onder 38 is uiteengezet dat [slachtoffer 2] als getuige is gehoord door de rechter-commissaris. Kennelijk heeft het hof in verband daarmee het verzoek om [slachtoffer 2] als getuige te horen beoordeeld op grond van artikel 418 lid 2 Sv, terwijl de beslissingen ten aanzien van de overige getuigen zijn gebaseerd op artikel 418 lid 1 Sv. Het hiervoor geschetste procesverloop brengt verder met zich dat de voorschriften van artikel 322 Sv in deze zaak niet eraan in de weg staan dat in cassatie kan worden geklaagd over die beslissingen in het tussenarrest op de verzoeken tot het horen van getuigen. Dat er geen zitting heeft plaatsgevonden waarop de door de verdediging bij appelschriftuur gedane verzoeken zijn behandeld, maakt dat in de gegeven omstandigheden niet anders.

3.Beoordeling van het negende cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 16] , die de verdediging – als gevolg van diens overlijden – niet als getuige heeft kunnen horen.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 11 bewezenverklaard dat:
“hij op 21 april 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een No Surrender hesje met daarin een huurautosleutel, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 16] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn medeverdachte, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, die [betrokkene 16] meermalen heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 mei 2014, (...) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 16] :
Ik heb mij vrijwillig gemeld bij jullie aan het politiebureau, omdat ik heel veel problemen heb en ook gevaar loop. Ik heb een probleem met betrekking tot een huurauto en daar kan en wil ik het volgende over vertellen. Ik ben 21 april 2014 met bad standing uit de motorclub No Surrender in [plaats] gezet. Op het moment dat ik met bad standing uit de motorclub ben gezet, had ik namens de motorclub een auto gehuurd. Diverse leden hadden geen rijbewijs en daarom moest ik de auto huren. Toen ik eruit ben gezet was ik in [plaats] . Ik was op dat moment in bijzijn van de vice-president en een prospect. (...) De sleutel van de huurauto zat in mijn hesje. In [plaats] hebben ze mijn hesje afgepakt met daarin de autosleutel. Daarnaast heb ik een aantal klappen gekregen. Door deze klappen heb ik nu een aantal gekneusde ribben. Daarnaast heb ik last van mijn nier. (...) Ik weet niet wat er met de auto gebeurd is na 21 april 2014. Voor die tijd was ik de enige die in deze auto reed. (...) Ik weet niet wie de sleutel heeft van de auto. Mijn hesje is afgepakt door de security van de president. Ik ben, nadat mijn hesje afgepakt was, de poort uitgegooid. (...) U vraagt mij wie het aanspreekpunt is van de club die kan vertellen waar de auto is. Dan moet ik namen gaan noemen en dat doe ik niet vanwege mijn veiligheid. (...) In verband met mijn veiligheid en de veiligheid van mijn familie noem ik geen namen. Ik zit op dit moment ondergedoken. (...) Ik heb klappen gehad. (...) Ik moet eigenlijk ook 100 euro per maand betalen aan de motorclub om mijn status af te kopen. Dit kan ik echter niet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2018, (...) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
[betrokkene 16] heeft verklaard dat hij op 21 april 2014 met bad standing uit de motorclub (MC) No Surrender is gezet. Van vorenstaande is onder zaaksnummer 3.02 een dossier opgemaakt. In aanvulling op dit dossier heb ik het navolgende onderzoek ingesteld.
Tapgesprek sessienummer 13065, d.d. 25-07-2014
Dit betreft een telefoongesprek tussen [verdachte] en een man genaamd [betrokkene 108] .
A: he die [betrokkene 16] is die er bij jullie uit........
H: ja, ja, ja, ja, ja.......
A: ja, had ik al gehoord, zit nou ergens in Rotterdam zit ie geloof ik.....
H: BS.... ja, weg.... (...)
De genoemde [betrokkene 108] betreft [betrokkene 108] . Uit politiegegevens is gebleken dat [betrokkene 108] lid is van de OMG Hells Angels Noord Nederland/ [plaats] . Men spreekt in het telefoongesprek over een BS. Uit onderzoek is gebleken dat leden van OMG Motorclubs met de benaming BS, een Bad Standing bedoelen. Dit betreft, zoals beschreven is in het algemeen dossier van het onderzoek Akepa een onvrijwillige uittreding uit een OMG Motorclub, vaak gepaard gaand met geweld en diefstal.
Uit het onderzoek met betrekking tot de BS (Bad Standing) van [betrokkene 16] in het clubhuis van No Surrender te [plaats] is gebleken dat deze gevlucht was naar [plaats] , nabij [plaats] . Gezien het feit dat in het telefoongesprek wordt benoemd dat het een [betrokkene 16] betreft die BS heeft gekregen die ten tijde van het telefoongesprek “ergens in [plaats] ” zou verblijven is het aannemelijk dat het gaat om de genoemde [betrokkene 16] . Geen ander slachtoffer had de voor- of roepnaam [betrokkene 16] gedurende de onderzoeksperiode in 2014.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2014, (...), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 12] :
(...) hebben wij verbalisanten op 26 juni 2014 met [betrokkene 16] contact opgenomen. Hij gaf daarbij aan een aanvulling te kunnen geven. (...) [betrokkene 16] verklaarde geen aangifte te willen doen van hetgeen hem is overkomen omdat hij bang is voor zijn veiligheid. Hij wilde wel aanvullend verklaren over zijn bad standing omdat hij van mening is dat het een onterechte bad standing is. (...) Op 21 april 2014 werd [betrokkene 16] gebeld door de vicepresident van de motorclub No Surrender in [plaats] . [betrokkene 16] was lid en bekleedde de functie van security bij de mc No Surrender in [plaats] . Hem werd verteld dat ze voor een borrel naar het clubhuis in [plaats] moesten gaan en dat dit was in opdracht van de captain [verdachte] . Omdat hij een rijbewijs heeft, moest hij mee om de vice te brengen. Een derde persoon, een prospect uit [plaats] ging ook mee. De vice is genaamd [betrokkene 106] (het hof begrijpt: [betrokkene 106] ) en de prospect is [betrokkene 107] (het hof begrijpt: [betrokkene 107] ) genaamd. (...) [betrokkene 16] was bang dat hij problemen kreeg naar aanleiding van zijn aanwezigheid op het politiebureau in Meppel. (...) Aangekomen in [plaats] moest [betrokkene 16] buiten het clubhuis wachten. (...) Na ongeveer een half uur tot 45 minuten werd [betrokkene 16] geroepen door [betrokkene 39] (het hof begrijpt: [betrokkene 39] ). Deze [betrokkene 39] vervult de rol van security voor [verdachte] . [betrokkene 16] moest meelopen naar de membersroom in het clubhuis. (...) Toen [betrokkene 16] in de membersroom kwam, waren daar aanwezig [verdachte] en [betrokkene 106] . Ook [betrokkene 39] kwam mee naar binnen. (...) Vervolgens werd [betrokkene 16] vastgegrepen door [betrokkene 39] en werd zijn No Surrender hesje van hem afgetrokken door [betrokkene 39] . Hierop werd [betrokkene 16] hard geslagen door [verdachte] in zijn ribben. Door deze klap ging [betrokkene 16] onderuit. Toen hij weer opstond kreeg [betrokkene 16] een klap op zijn lichaam van [betrokkene 39] . Vervolgens kreeg [betrokkene 16] nog een paar klappen van zowel [verdachte] als [betrokkene 39] . Ook is hij van achter geschopt, vermoedelijk door [verdachte] . Tijdens deze mishandeling riep [verdachte] : “Hoe kon je dat doen, met een hesje naar een politiebureau”. Ook is aan [betrokkene 16] verteld dat hij die avond 1000 euro boete moest betalen. (...) Sinds dit is gebeurd is [betrokkene 16] gevlucht uit zijn woning. Hij heeft nog via Facebook contact gehad met [betrokkene 106] en deze stelde dat [betrokkene 16] 100 euro in de maand moet gaan betalen omdat hij bad standing van de motorclub heeft. (...) [betrokkene 16] noemde verder nog dat het gebruikelijk is dat je bij een bad standing uit een motorclub een boete krijgt opgelegd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 106] op 18 februari 2019:
Ik maakte deel uit van motorclub [A] uit [plaats] . Ik was vice-president. [betrokkene 107] viel onder mijn chapter, hij was security. [betrokkene 39] was security van [plaats] toen ik bij de club zat. (...) [betrokkene 16] zat bij chapter [plaats] . [A] draaide onder de president van [plaats] . [betrokkene 16] wilde overstappen, maar wij waren geen volwaardig chapter, dus dat ging niet. (...) Het zal in 2014 zijn geweest dat ik [betrokkene 16] voor het laatst heb gesproken. [betrokkene 16] is op een gegeven moment uit de club gezet door [verdachte] . (...) Ik weet dat het [verdachte] was omdat ik er die avond bij was, samen met [betrokkene 107] . (...) [betrokkene 16] zijn vest is ingenomen. (...) Hij is de club uitgezet. (...) Ik heb hem 1 keer via Messenger (het hof begrijpt: Facebook Messenger) bericht dat hij geld moest betalen vanwege de bad standing.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek, (...) voor zover inhoudende:
Datum 25-07-2014 15:28:31
Beller: [telefoonnummer 1] , Naam: [betrokkene 108]
Gebelde: [telefoonnummer 2] , Naam: [verdachte] .
A: he die [betrokkene 16] is die er bij jullie uit.
H: ja, ja, ja, ja, ja.......
A: ja, had ik al gehoord, zit nou ergens in [plaats] zit ie geloof ik.....
H: BS....ja, weg...
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2018 (...), voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 2] :
Op 16 mei 2018 omstreeks 11:40 uur spraken wij met [betrokkene 122] geboren [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , wonende [d-straat 1] te [plaats] .
Op 9 mei 2014 heeft hij een melding gedaan bij de politie betreffende zijn buurman [betrokkene 16] . Zie bijgevoegd mutatie. (...)
Op de vraag aan [betrokkene 122] wat hij ons nog meer kon vertellen over de melding die hij destijds gedaan had zei hij dat hij [betrokkene 16] kende als buurman en hem af en toe wel eens sprak.
De laatste keer dat hij [betrokkene 16] sprak was ongeveer 3 weken voordat hij de melding bij de politie deed. Hij sprak [betrokkene 16] toen bij het [plaats] en [betrokkene 16] vertelde hem dat hij ruzie had gehad. (...) [betrokkene 122] vertelde dat hij wist dat [betrokkene 16] lid was van een motorclub want dat kon je zien aan zijn jasje. (...)
[betrokkene 122] vertelde ons dat [betrokkene 16] er triest uit zag en [betrokkene 16] had [betrokkene 122] verteld dat hij dacht aan zelfmoord. [betrokkene 122] vertelde dat hij kon zien dat [betrokkene 16] verwondingen had. Nadat wij, verbalisanten, vroegen hoe hij kon zien dat [betrokkene 16] verwondingen had zei [betrokkene 122] dat [betrokkene 16] in de periode voor het laatste gesprek blauwe ogen had. (...)
Nadat [betrokkene 122] [betrokkene 16] gesproken had zag [betrokkene 122] dat de gordijnen van de woning van [betrokkene 16] 3 weken dicht zaten. Hij kon dit zien vanuit zijn woning. Hierop heeft hij de politie gebeld.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een mutatie rapport d.d. 15 mei 2014, (...) voor zover inhoudende:
Opmaak datum: 10 mei 2014
Toelichting bij incident: Toelichting bij incident,
Buurtbewoners maakten zich zorgen om het welzijn van een overbuurman genaamd [betrokkene 16] . [betrokkene 16] was lid van motorclub No Surrender in [plaats]
- Is “bad standing” uitgetreden- Ongeveer 3 weken terug wilde hij zelfmoord plegen en sindsdien hadden ze hem ook niet meer gezien. Ook de gordijnen en dergelijke zitten constant potdicht. Via Mic tel- van [betrokkene 16] gekregen, gebeld en hij nam vrijwel direct de telefoon op. Vertelde dat hij sinds 3 weken was ondergedoken, hij wordt gezocht door leden van No Surrender. Hij had reeds contacten met de lokale politie. Werd mij al snel duidelijk dat hij vreest voor zijn leven. Hierbij geeft hij aan dat hij inderdaad serieus overweegt om zelfmoord te plegen. Hij zegt dat hij dan eindelijk rust heeft. De woning in [plaats] heeft hij hals over kop verlaten. Op de tafel zou hij een afscheidsbrief en de huissleutels achter gelaten hebben. Zijn broer zou het huisraad uit de woning hebben gehaald. Hij zegt onder geen beding nog terug te zullen komen naar [plaats] . Tijdens gesprek was hij bang dat hij afgeluisterd zou worden, wilde daarom mijn naam weten. Werd na telefoongesprek teruggebeld door een collega uit den lande. [betrokkene 16] was namelijk overstuur aan p-bureau gekomen. [betrokkene 16] staat bij hen op de briefing. Afgesproken dat belangrijke info betreffende [betrokkene 16] met ons per mail zal worden gedeeld.
Betrokkene: [betrokkene 16] , [betrokkene 16] (man), geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , [e-straat 1] , [plaats] ,
Melder: [betrokkene 122] (man)”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Diefstal met geweld
Het hof stelt vast dat [betrokkene 16] (hierna: [betrokkene 16] ) in 2017 is overleden. De verdediging is niet in de gelegenheid geweest om hem te ondervragen.
Het hof is echter van oordeel dat de verklaring die [betrokkene 16] in 2014 bij de politie heeft afgelegd toch bruikbaar is voor het bewijs. De betrokkenheid van verdachte bij de diefstal met geweld is niet in beslissende mate op de verklaring van [betrokkene 16] gebaseerd, maar vindt in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen. Dat steunbewijs heeft ook betrekking op die onderdelen van de verklaring van [betrokkene 16] die door verdachte zijn betwist. Dat blijkt uit het volgende.
[betrokkene 16] heeft bij de politie verklaard dat hij op 21 april 2014 met bad standing uit No Surrender is gezet. Op dat moment huurt hij namens No Surrender een auto. Op 21 april 2014 is [betrokkene 16] in het clubhuis in [plaats] in het bijzijn van de vice-president en een prospect. De security pakt zijn hesje af. In dat hesje zit de sleutel van de huurauto. Daarnaast krijgt [betrokkene 16] een aantal klappen, waardoor hij een aantal ribben heeft gekneusd en last heeft van zijn nier. [betrokkene 16] wil bij de politie geen namen noemen, in verband met zijn veiligheid en die van zijn familie. Hij verklaart dat hij op dat moment ondergedoken zit. Hij moet eigenlijk ook € 100,- per maand aan de club betalen om zijn status af te kopen, maar kan dit niet betalen.
In mei 2014 doet de buurman van [betrokkene 16] een melding bij de politie dat hij zich zorgen maakt om het welzijn van [betrokkene 16] . Hij zou verteld hebben zelfmoord te willen plegen. Hij kon zien dat [betrokkene 16] verwondingen had, namelijk blauwe ogen. Nadat hierna de gordijnen van de woning van [betrokkene 16] drie weken gesloten waren, heeft de buurman de melding gedaan. De politie spreekt naar aanleiding van deze melding in mei 2014 telefonisch met [betrokkene 16] . [betrokkene 16] vertelt dat hij sinds drie weken was ondergedoken voor No Surrender omdat leden hem zoeken.
De politie neemt op 26 juni 2014 contact op met [betrokkene 16] . [betrokkene 16] wil geen aangifte doen omdat hij vreest voor zijn veiligheid. Hij wil wel aanvullend verklaren over zijn bad standing op 21 april 2014. Voorafgaand aan de bad standing werd hij gebeld door de vicepresident van No Surrender. [betrokkene 16] had zelf de rang van security. [betrokkene 16] werd gezegd dat hij in opdracht van verdachte naar het clubhuis in [plaats] moest komen. [betrokkene 16] moest ook komen om de vicepresident [betrokkene 106] met de auto te brengen. Een prospect genaamd [betrokkene 107] (het hof begrijpt: [betrokkene 107] ) ging ook mee. [betrokkene 16] was bang dat hij problemen kreeg naar aanleiding van zijn aanwezigheid op het politiebureau in Meppel.
Aangekomen in [plaats] moet hij buiten het clubhuis wachten. Hij wordt binnengeroepen door [betrokkene 39] en moet meelopen naar de memberroom. Daar zijn verdachte en [betrokkene 106] (het hof begrijpt: [betrokkene 106] ). [betrokkene 39] komt ook mee naar binnen. [betrokkene 39] grijpt [betrokkene 16] vast en trekt zijn hesje van hem af. Verdachte slaat [betrokkene 16] hard in zijn ribben. Door deze klap gaat [betrokkene 16] onderuit. Wanneer [betrokkene 16] weer opstaat, geeft [betrokkene 39] hem een klap op zijn lichaam. Verdachte en [betrokkene 39] geven [betrokkene 16] nog een paar klappen. Hij wordt ook van achteren geschopt, vermoedelijk door verdachte. Verdachte roept tijdens deze mishandeling: “Hoe kon je dat doen, met een hesje naar een politiebureau”. [betrokkene 16] wordt verteld dat hij die avond een boete van € 1.000,- moet betalen. Sinds deze bad standing is [betrokkene 16] zijn woning ontvlucht. Via Facebook heeft [betrokkene 16] nog contact gehad met [betrokkene 106] en deze zei dat [betrokkene 16] een bedrag van € 100,- per maand moet betalen, omdat hij met bad standing uit de motorclub is gezet.
[betrokkene 106] heeft bij de rechter-commissaris als getuige verklaard dat [betrokkene 16] in 2014 door verdachte uit de club is gezet. [betrokkene 16] hesje is hierbij weggenomen. [betrokkene 106] was er die avond bij, samen met [betrokkene 107] .
Uit een getapt telefoongesprek van 25 juli 2014 tussen verdachte en [betrokkene 108] (hierna: [betrokkene 108] ), lid van MC Hells Angels Noord-Nederland te [plaats] , volgt dat [betrokkene 108] zegt dat hij heeft gehoord dat ‘ [betrokkene 16] ’, die bij verdachte eruit is, nu ergens in [plaats] zit. Verdachte zegt daarop: “ BS.... ja, weg....”. Uit onderzoek van de politie volgt dat [betrokkene 16] gevlucht was naar [plaats] , nabij [plaats] . De politie acht het aannemelijk dat verdachte en [betrokkene 108] over [betrokkene 16] spraken, nu uit hun onderzoek blijkt dat geen ander slachtoffer van een bad standing in de onderzoeksperiode in 2014 als voor- of roepnaam ‘ [betrokkene 16] ’ had.
Conclusie t.a.v. feit 11
Het hof acht bewezen dat verdachte zich op 21 april 2014 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd tegen [betrokkene 16] .
Het hof gaat uit van de juistheid van de verklaring van [betrokkene 16] dat hij in opdracht van [verdachte] is ontboden op de club, waar hij vervolgens door verdachte en [betrokkene 39] meermalen is geslagen en door verdachte is geschopt. Hierbij is ook zijn hesje afgenomen. In dat hesje zat op dat moment de sleutel van een gehuurde auto. Deze verklaring vindt immers steun in de verklaring van [betrokkene 106] als getuige. Ook heeft verdachte in het tapgesprek van 25 juli 2014 zelf verklaard dat sprake was van een bad standing. Bovenstaand gewelddadig handelen, dat in het kader van een zogenaamde bad standing heeft plaatsgevonden, is naar zijn aard wederrechtelijk. Uit een verklaring van verdachte bij de politie volgt dat nieuwe leden van No Surrender zelf hun eigen hesje moeten betalen. Van clubeigendom van de hesjes en daardoor het ontbreken van de wederrechtelijkheid bij het afpakken daarvan is dan ook geen sprake. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 39] , die in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de diefstal met geweld. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte betrokken is bij het wegnemen van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen. Hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 11 primair ten laste gelegde.”
3.3
Het hof heeft in de hiervoor onder 3.2.3 weergegeven overwegingen tot uitdrukking gebracht dat de verklaring van [betrokkene 16] bruikbaar is voor het bewijs, nu de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op die verklaring is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring van [betrokkene 16] die door de verdachte zijn betwist. In het licht van de inhoud van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen – in het bijzonder de verklaringen van [betrokkene 106] (bewijsmiddel 4), de buurman van [betrokkene 16] (bewijsmiddel 6) en een getapt telefoongesprek van 25 juli 2014 waarin de verdachte zelf verklaart dat sprake was van een ‘bad standing’ (bewijsmiddel 5) – geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het twaalfde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 oktober 2023.