ECLI:NL:HR:2023:1353

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
21/04289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door penningmeester van supportersvereniging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1949, was als tweede penningmeester verbonden aan een supportersvereniging en wordt beschuldigd van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan de vereniging. De verdachte had in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016, in totaal ongeveer € 22.859,40, wederrechtelijk toegeëigend. De kern van de zaak draait om de vraag of de verdachte 'uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking' heeft gehandeld, ondanks dat hij als vrijwilliger werkte.

Het hof had vastgesteld dat de verdachte administratieve werkzaamheden verrichtte onder toezicht van het bestuur van de vereniging, waarbij sprake was van een gezagsverhouding. De verdachte ontving een structurele geldelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden, wat volgens het hof voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking in de zin van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de bewezenverklaring van de verduistering voldoende gemotiveerd was.

De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt dat ook vrijwilligers in bepaalde omstandigheden onder de definitie van 'persoonlijke dienstbetrekking' kunnen vallen, afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04289
Datum3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2021, nummer 21-000866-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte “uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking” heeft gehandeld.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, en/of te Hurdegaryp, in de gemeente Tytsjerksteradiel, meermalen, telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal (ongeveer) 22.859,40 euro,
(...)
toebehorende aan supportersvereniging [A] [B] en/of [C] , welke geldbedragen en goederen verdachte, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of tegen geldelijke vergoeding, te weten als tweede penningmeester van die supportersvereniging [A] [B] , anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Strafverzwarende omstandigheid in de zin van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Door de raadsman is onder verwijzing naar een aantal uitspraken vrijspraak bepleit van de strafverzwarende omstandigheid ‘persoonlijke dienstbetrekking’. Verdachte verrichtte zijn werkzaamheden als vrijwilliger en niet (als werknemer) in dienst van de [B] .
(...)
Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van belang is dat strafverzwaring van verduistering is ingegeven door het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in een persoon die een goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep onder zich heeft. Het gaat bij een persoonlijke dienstbetrekking om de verhouding tussen de ondergeschikte jegens zijn meerdere. Of sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking is een feitelijke vraag.
Uit de verklaring van aangever [betrokkene 1] , voorzitter van de [B] , volgt dat verdachte specifieke werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de inkomsten, uitgaven en de boekhouding van de [B] . Volgens [betrokkene 1] was er sprake van een gezagsverhouding en verrichtte verdachte zijn werkzaamheden in opdracht en onder toezicht van het bestuur van de [B] . Ook diende hij over zijn werkzaamheden verantwoording af te leggen aan het bestuur van de [B] en de [C] .
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij sinds 1991 of 1992 tweede penningmeester van de [B] is. Verdachte verrichtte onder meer administratieve werkzaamheden. De eerste penningmeester was toen [betrokkene 2] . De eerste penningmeester is eindverantwoordelijk voor de geldstromen. De inkomsten vanuit de horeca werden door verdachte geteld en aangeleverd bij [betrokkene 2] . De geldstromen vanuit het oud papier werden door verdachte gedaan. [betrokkene 2] moest verdachte controleren. Door twee bestuursleden van de [B] werden de jaarrekeningen gecontroleerd en geaccordeerd. De werkzaamheden van verdachte hielden onder meer in: het in ontvangst nemen van de dagopbrengsten van de kiosken, bierhokken en het supportershome [D] , het tellen en administratief verwerken van de omzet in omzetlijsten, het bijhouden en administreren van de opbrengsten uit de verkoop, van programmaboekjes, het oud papier, de fietsenstalling, de merchandise, donateurs en collectes, de betaling van de algemene kosten en het aansturen van de vrijwilligers die het oud papier ophalen. Als tweede penningmeester had verdachte daartoe onder meer de beschikking over een Rabobankrekening (...), bestemd voor de opbrengsten van het oud papier. Verdachte was de enige adressant van deze rekening en had als enige een bankpas van die rekening. Daarnaast kon verdachte, samen met [betrokkene 2] , beschikken over een ING-bankrekening (...).
Voor zijn werkzaamheden als tweede penningmeester bij de [B] ontving verdachte € 150,- per maand en daarnaast kreeg hij jaarlijks een onkostenvergoeding van ongeveer € 900,-. Volgens verdachte zou je kunnen spreken van een vast dienstverband. Op de vraag aan verdachte of het klopt dat hij specifieke werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de inkomsten, uitgaven en de boekhouding van de [B] , dat er sprake was van een gezagsverhouding, dat verdachte de werkzaamheden verrichtte in opdrachten onder toezicht van het bestuur van de [B] en dat hij daarover verantwoording moest afleggen aan het bestuur van de [B] heeft verdachte bevestigend geantwoord.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat sprake was van ondergeschiktheid en van (een zeker) vertrouwen dat in verdachte als vrijwilliger, in de functie van tweede penningmeester, werd gesteld. Er was sprake van een gezagsverhouding. Verdachte verrichtte specifieke werkzaamheden in opdracht en onder toezicht van het bestuur van [B] , waarvoor verdachte ook verantwoording moest afleggen aan het bestuur van de [B] . Voor zijn werkzaamheden ontving verdachte bovendien een structurele geldelijke vergoeding. Naar het oordeel van het hof is onder deze concrete en specifieke omstandigheden sprake van ‘uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking’ en ‘tegen geldelijke vergoeding’ in de zin van art. 322 Sr, zodat het hof deze strafverzwarende grond wettig en overtuigend bewezen acht. Dat geen sprake was van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst doet aan dit oordeel niet af.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 322 Sr luidt:
“Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke vergoeding onder zich heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.3
Van een persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 Sr is sprake als iemand werkzaam is in ondergeschiktheid. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3368.)
2.3.4
Voor zover het cassatiemiddel berust op de opvatting dat geen sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 Sr als werkzaamheden worden verricht in de hoedanigheid van vrijwilliger, faalt het omdat die opvatting in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht.
2.3.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de functie van tweede penningmeester in opdracht van en onder toezicht van het bestuur van de supportersvereniging administratieve werkzaamheden verrichtte, waarover hij verantwoording moest afleggen aan het bestuur van de vereniging en waarbij sprake was van een gezagsverhouding. Ook heeft het hof vastgesteld dat de verdachte structureel een geldelijke vergoeding kreeg voor deze werkzaamheden. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte zich de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen ‘uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking’ wederrechtelijk heeft toegeëigend als bedoeld in artikel 322 Sr, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 oktober 2023.