Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. Het beroep in cassatie was ingesteld door de klager, die bezwaar maakte tegen een beslaglegging op zijn auto, welke was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon. De zoon van de klager werd verdacht van het medeplegen van de handel in precursoren en cocaïne, en deelname aan een criminele organisatie. De klager betwistte de rechtmatigheid van het beslag, dat was gelegd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel tot verwerping van het beroep is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant in stand bleef. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van de juiste maatstaf door de rechtbank in het kader van de beslaglegging en de procedure rondom het klaagschrift van de klager.