ECLI:NL:HR:2023:1401
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en vermindering van boete wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 29 september 2020, die op zijn beurt weer betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 28 september 2018. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boete voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2014.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht, maar heeft deze onmacht niet aannemelijk kunnen maken. Ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om de betalingsonmacht te onderbouwen, is het griffierecht niet voldaan. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast heeft de Hoge Raad geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. Het beroep in cassatie was ingesteld op 23 november 2020 en de uitspraak volgde meer dan zes maanden later. De Hoge Raad heeft besloten om de boete, die door de Rechtbank was verminderd tot € 9.236, verder te verlagen met 10 procent tot € 8.312, als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.