Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021. De verdachte, geboren in 1977, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling op basis van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draaide om de vraag of de wurggreep die de verdachte had toegepast in een redelijke verhouding stond tot de kopstoot die door de aangever was gegeven. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, had een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal P.M. Frielink concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel verbonden, gezien de opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 400, met een proeftijd van een jaar.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.