Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 17 mei 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1985, is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, door een buitengewoon opsporingsambtenaar op een metrostation vast te pakken, in de richting van het spoor te duwen en te dreigen: 'Ik spring voor de metro en neem jou mee'. Daarnaast is de verdachte beschuldigd van belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij, die blijvend knieletsel heeft opgelopen door het terugduwen richting het perron, beoordeeld. De vraag was of de toewijzing van de vordering voldoende gemotiveerd was, gezien de betwisting van het causaal verband tussen het feit en de schade. Tevens werd de redelijke termijn in hoger beroep besproken, waarbij de Hoge Raad zich afvroeg of het hof volstond met de constatering van de overschrijding van deze termijn. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.