Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 november 2021. De verdachte, geboren in 1981, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, het in voorraad hebben van vervalst bankbiljet met het oogmerk om dit als echt en onvervalst uit te geven, en wederspannigheid. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim bij de fouillering, waardoor het bewijs van de Opiumwet feit niet gebruikt kon worden. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend over het oogmerk van de verdachte met betrekking tot het vervalste geld en of er voldoende bewijs was voor de wederspannigheid, waarbij de vraag was of er al een ambtshandeling was ingezet.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef.