ECLI:NL:HR:2023:1613

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
22/04024
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beslag op kampeerwagen in verband met disproportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een beklag van de klager over de inbeslagneming van zijn kampeerwagen, die hij als zijn woning beschouwt. De klager was verdacht van herhaaldelijk rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De rechtbank had het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, zonder voldoende onderzoek te doen naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag. De klager voerde aan dat de inbeslagneming hem dakloos had gemaakt en dat het belang van de strafvordering niet opwoog tegen zijn persoonlijke belangen bij teruggave van de kampeerwagen.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, vooral gezien het feit dat de kampeerwagen de woning van de klager was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de rechtbank niet aan haar onderzoeksplicht had voldaan. Daarom vernietigde de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe beoordeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van beslag in strafzaken, vooral wanneer persoonlijke belangen van de klager in het geding zijn. De Hoge Raad heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet voor toekomstige zaken waarin de proportionaliteit van beslag ter discussie staat.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04024 B
Datum21 november 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 september 2022, nummer RK 22/013871, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank niet blijk heeft gegeven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.2.1
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van een op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder de klager inbeslaggenomen kampeerwagen, ongegrond verklaard.
2.2.2
Bij de stukken bevindt zich een kennisgeving van inbeslagneming van 17 maart 2022 die onder meer het volgende inhoudt:
“Overleg gehad met de officier van justitie, omdat het voertuig een kampeerwagen betreft. Het is tevens de woning van de verdachte.”
2.2.3
Het namens de klager tegen de inbeslagneming ingediende klaagschrift houdt onder meer in:
“5. De klager heeft belang bij de teruggave van de camperwagen omdat de klager feitelijk in de camperwagen woont.
6. De belangen die gediend worden met de inbeslagname van de camperwagen staan dus in een zeer disproportionele verhouding tot het belang van de klager bij teruggave van de camperwagen.
7. Klager wenst derhalve dat hem de camperwagen zo snel mogelijk teruggegeven wordt.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer heeft de raadsman van de klager daar onder meer het volgende aangevoerd:
“Er dient een belangenafweging te volgen die in het voordeel van klager uit dient te vallen. Klager is dakloos. De camper is niet alleen een vervoermiddel maar ook een woning voor klager. De enkele keer dat klager een strafbaar feit met de camper begaat weegt niet op tegen de gevolgen die klager zal ondervinden als de camper verbeurd wordt verklaard. Hij verliest daarmee zijn woning. Klager heeft verder enkel een postadres en heeft de afgelopen tijd gedetineerd gezeten. Klager is nu een week op vrije voeten en kan bij vrienden verblijven. Ik begrijp de waarschuwingen maar nogmaals, als klager de camper kwijtraakt wordt klager dakloos. De camper is voor klager meer dan een voertuig waarmee hij van A naar B gaat.”
2.2.5
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank maakt uit het raadkamerdossier en het verhandelde in raadkamer op dat klager recidiveert in het rijden zonder geldig rijbewijs. In december 2021 is klager al eens aangehouden en is de camper onder klager in beslag genomen. De officier van justitie heeft toen besloten tot teruggave en klager is op het hart gedrukt in het vervolg niet meer te gaan rijden met voornoemde camper. Desondanks heeft klager de keuze gemaakt weer te gaan rijden in de camper. Gelet hierop en binnen het summiere toetsingskader van de raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend de verbeurdverklaring van de kampeerwagen zal bevelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.”
2.3.1
De rechter is bij de beoordeling van het beklag over de inbeslagneming niet verplicht ambtshalve te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Als echter door of namens de klager wordt aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het met artikel 94 en/of 94a Sv nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan, kan de rechter gehouden zijn blijk te geven van zo’n onderzoek.
2.3.2
De vraag wanneer de rechter blijk moet geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en – als dat het geval is – welke eisen moeten worden gesteld aan de motivering van zijn beslissing, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten. Ook is van belang wat daarover door het openbaar ministerie wordt ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak of in de ontnemingsprocedure redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag. (Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rechtsoverwegingen 2.4.1 en 2.4.2.)
2.4
Namens de klager is, zoals weergegeven onder 2.2.3 en 2.2.4, kort gezegd aangevoerd dat de kampeerwagen zijn woning is, dat hij door de inbeslagneming dakloos is geworden en dat het belang bij het voortduren van het beslag in een zeer disproportionele verhouding staat tot het belang van de klager bij teruggave van de kampeerwagen. Mede in het licht van de stelling dat de inbeslaggenomen kampeerwagen de woning van de klager betreft – welke stelling steun vindt in de onder 2.2.2 weergegeven kennisgeving van inbeslagneming en niet is weersproken door het openbaar ministerie – had de rechtbank blijk moeten geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2023.