In deze zaak hebben de eisers tot cassatie, bestaande uit vier personen, beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest, gedateerd 19 juli 2022, betrof een geschil over de niet-ontvankelijkheid van de eisers wegens het niet tijdig inschrijven van hun hoger beroep in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel en eerdere arresten van het gerechtshof in deze zaak. De eisers hebben hun cassatieberoep ingesteld na het hofarrest, waarop de Staat der Nederlanden als verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift tot verwerping.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op een totaal van € 3.057,--, inclusief verschotten en salaris voor de advocaat, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.
Dit arrest is uitgesproken op 24 november 2023 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de raadsheren S.J. Schaafsma als voorzitter, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en openbaar gemaakt door raadsheer F.J.P. Lock.