Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
5 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 17 januari 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1967, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op deelname aan een criminele organisatie, zoals omschreven in artikel 11b van de Opiumwet. De verdachte had zijn auto ter beschikking gesteld aan een medeverdachte en was behulpzaam geweest bij het ontmantelen van een hennepkwekerij. De Hoge Raad diende te beoordelen of deze omstandigheden voldoende bewijs vormden voor de deelname aan de criminele organisatie.
De cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.