Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 27 juni 2022 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door de advocaten M.E. van der Werf en D. Bektesevic, beiden werkzaam in Amsterdam. Zij hebben bij schriftuur een cassatiemiddel ingediend, dat aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn geformuleerd, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.