ECLI:NL:HR:2023:1662

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
21/04598
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake bijstandsfraude en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1962, was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij zij gedurende meer dan tien jaar opzettelijk had nagelaten om aan de uitkerende instantie door te geven dat zij samenwoonde en niet verbleef op het door haar opgegeven hoofdverblijf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, tenzij de Hoge Raad noodzaak zag voor vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor de duur van de opgelegde straf.

De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de beperkte mate van overschrijding, er geen aanleiding was om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04598
Datum28 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021, nummer 22-000861-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, tenzij de Hoge Raad noodzaak ziet voor vernietiging van de uitspraak van het hof, doch uitsluitend voor de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan in een mate die passend voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 november 2023.