Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
28 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1962, was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij zij gedurende meer dan tien jaar opzettelijk had nagelaten om aan de uitkerende instantie door te geven dat zij samenwoonde en niet verbleef op het door haar opgegeven hoofdverblijf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, tenzij de Hoge Raad noodzaak zag voor vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor de duur van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de beperkte mate van overschrijding, er geen aanleiding was om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.