ECLI:NL:HR:2023:272

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/02537
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het gerechtshof Amsterdam inzake valse aangiften inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 10 juni 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor het meermalen opmaken van valse aangiften inkomstenbelasting en het opmaken van een valse brief gericht aan de Belastingdienst, in strijd met artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van een vervolgingsuitsluitingsgrond volgens artikel 69.4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast werden er klachten geuit over de bewijsvoering, waarbij gesteld werd dat de bewezenverklaring was gebaseerd op bewijsmiddelen die niet overeenkomstig artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering waren voorgelezen en waarvan de korte inhoud niet was medegedeeld. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02537
Datum21 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 juni 2021, nummer 23-002394-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 februari 2023.