Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
21 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De aanvraagster was eerder veroordeeld voor smaad, gepleegd in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020, en kreeg een geldboete van € 350, subsidiair 7 dagen hechtenis. De aanvraagster stelde dat zij na haar veroordeling beschikte over nieuwe, volledig gedocumenteerde informatie die haar uitlatingen over A en/of B B.V. zou onderbouwen en zou aantonen dat deze op waarheid berustten.
De Hoge Raad oordeelde dat, zelfs als de aanvraagster gelijk had, dit niet leidde tot het ernstige vermoeden dat de politierechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De rechter had immers de omstandigheden van de uitlatingen van de aanvraagster in de relevante periode moeten beoordelen. De nieuwe informatie die de aanvraagster na haar veroordeling had verkregen, wekte geen ernstig vermoeden dat de politierechter niet tot het oordeel was gekomen dat de aanvraagster de eer en goede naam van A en/of B B.V. had aangetast.
De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. Dit arrest bevestigt de noodzaak van substantiële nieuwe informatie om een herziening van een strafvonnis te rechtvaardigen, en benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden volgens het Wetboek van Strafvordering.