ECLI:NL:HR:2023:275

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22/03466
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling voor smaad in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De aanvraagster was eerder veroordeeld voor smaad, gepleegd in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020, en kreeg een geldboete van € 350, subsidiair 7 dagen hechtenis. De aanvraagster stelde dat zij na haar veroordeling beschikte over nieuwe, volledig gedocumenteerde informatie die haar uitlatingen over A en/of B B.V. zou onderbouwen en zou aantonen dat deze op waarheid berustten.

De Hoge Raad oordeelde dat, zelfs als de aanvraagster gelijk had, dit niet leidde tot het ernstige vermoeden dat de politierechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De rechter had immers de omstandigheden van de uitlatingen van de aanvraagster in de relevante periode moeten beoordelen. De nieuwe informatie die de aanvraagster na haar veroordeling had verkregen, wekte geen ernstig vermoeden dat de politierechter niet tot het oordeel was gekomen dat de aanvraagster de eer en goede naam van A en/of B B.V. had aangetast.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. Dit arrest bevestigt de noodzaak van substantiële nieuwe informatie om een herziening van een strafvonnis te rechtvaardigen, en benadrukt de strikte voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden volgens het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03466 H
Datum21 februari 2023
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2020, nummer 13-165765-20, ingediend door D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvraagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de aanvraagster.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de aanvraagster voor smaad veroordeeld tot onder meer een geldboete van € 350, subsidiair 7 dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1
De politierechter heeft de aanvraagster veroordeeld voor smaad gepleegd in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020.
3.3.2
Artikel 261 leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
“1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.”
3.3.1
In de aanvraag wordt in de kern naar voren gebracht dat de aanvraagster “inmiddels” – dat wil zeggen: nadat zij onherroepelijk door de politierechter werd veroordeeld – is komen te beschikken over volledig gedocumenteerde informatie waarmee de door de aanvraagster jegens [betrokkene 1] en/of [A] B.V. gedane uitlatingen, waarop het feit waarvoor de aanvraagster is veroordeeld betrekking heeft, kunnen worden onderbouwd en waaruit zou volgen dat die door haar gedane uitlatingen op waarheid berusten.
3.3.2
Ook als wordt aangenomen dat het in de aanvraag gestelde juist is, volgt hieruit niet dat het onder 3.1 bedoelde ernstige vermoeden is gewekt. De rechter heeft immers in de strafzaak van de aanvraagster moeten beoordelen of ten tijde van het tenlastegelegde – in de periode van 29 januari 2020 tot en met 2 februari 2020 – gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de aanvraagster zich toen heeft uitgelaten, sprake was van, kort gezegd, smaad. Dat de aanvraagster na de genoemde periode de beschikking heeft gekregen over de in de aanvraag genoemde informatie die steun zou geven aan de door haar gedane uitlatingen, wekt niet het ernstige vermoeden dat de politierechter niet tot het oordeel was gekomen – en had kunnen komen – dat de aanvraagster in de genoemde periode de eer en/of goede naam van [betrokkene 1] en/of [A] B.V. heeft aangerand door de toen door haar gedane uitlatingen. Ook wekt die omstandigheid niet het ernstige vermoeden dat de politierechter zou hebben geoordeeld – en zou hebben kunnen oordelen – dat de aanvraagster in de genoemde periode te goeder trouw kon aannemen dat haar beweringen waar waren en dat het algemeen belang de betreffende telastlegging eiste.
4.3
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 februari 2023.