ECLI:NL:HR:2023:332
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vaststelling van de waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak in Amsterdam. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan [a-straat 1] te [Z], had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 juni 2022 de eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam had bevestigd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 502.000, gebaseerd op een taxatierapport dat drie vergelijkbare woningen in dezelfde straat betrok. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde op € 457.209 moest worden vastgesteld, gebaseerd op de verkoopprijzen van zes andere woningen in de straat.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld, gezien de onderbouwde stelling van de belanghebbende dat de verkoopprijzen van de andere objecten lager waren. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde van onroerende zaken, vooral wanneer er alternatieve waarderingen worden aangedragen door belanghebbenden.