Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
28 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in deze context werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke uitvoer van XTC-pillen en cocaïne. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 42.113,60, gebaseerd op de totale opbrengst van de drugszendingen. De betrokkene, die als tussenpersoon fungeerde, stelde echter dat hij slechts een bedrag van € 500 per verzending ontving en dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het van dit standpunt was afgeweken.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder had aangegeven waarom het was afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte, uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. De betrokkene en zijn raadsman hadden duidelijk en met argumenten onderbouwd dat het voordeel dat de betrokkene had genoten aanzienlijk lager was dan door het hof was vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet had voldaan aan de vereisten van de wet en dat de uitspraak van het hof vernietigd moest worden.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechterlijke macht, vooral in zaken die betrekking hebben op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.