Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 11 november 2021 werd gewezen. De zaak betreft een economische overtreding met betrekking tot de verontreiniging van oppervlaktewater door percolaat dat uit een voorraadberg granuliet is gestroomd, veroorzaakt door regenval en het realiseren van een drainagegeul. De verdachte, een vennootschap, werd beschuldigd van overtredingen van de Waterwet, specifiek artikel 6.2, dat betrekking heeft op lozingsverboden.
De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende cassatiemiddelen die door de verdediging zijn ingediend. De eerste vraag was of het hof in strijd met artikel 358.3 van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd te beslissen op kwalificatieverweren, waaronder de stelling dat er sprake was van 'afvloeiend hemelwater' en dat er geen visuele verontreiniging was. Daarnaast werd de vraag gesteld of het hof de verweren van de verdediging op de juiste wijze had geciteerd en geïnterpreteerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.