ECLI:NL:HR:2023:467

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
21/02538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag inzake woningoverval op 98-jarige bewoner met DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een woningoverval op een 98-jarige man op 18 mei 2019. De overval vond plaats in de woning van het slachtoffer, waar de verdachte en een medeverdachte twee ringen en 50 euro hebben weggenomen. De verdachte heeft de overval ontkend, maar het hof heeft op basis van DNA-bewijs, dat werd aangetroffen op een handschoen in de woning, de verdachte veroordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359.2 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario. Dit scenario hield in dat de medeverdachte de auto van de verdachte had geleend en dat de tweede dader de handschoen had gebruikt bij de overval. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor de beslissingen over feit 1, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het hof in stand blijven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02538
Datum4 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 juni 2021, nummer 22-003622-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J. Vermaat en E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het de beslissingen over feit 1, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarin het onder 1 tenlastegelegde wordt bestreden met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken (een alternatief scenario).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 18 mei 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander in de woning, gelegen aan de [a-straat 1] , twee ringen en 50 euro die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die ringen en dat geld wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] (geboren 18 augustus 1920), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden door
- die [slachtoffer] aan weerszijden, ieder een arm, vast te pakken en
- die [slachtoffer] door de gang naar de woonkamer van die woning te sleuren en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer] en de loop van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het voorhoofd van die [slachtoffer] te zetten en
- een alarmknop van de arm van die [slachtoffer] af te rukken en
- de handen van die [slachtoffer] aan elkaar vast te binden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1700-2019146809-1 d.d. 19 mei 2019. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in (blz. 1 tot en met 3 zaakdossier [a-straat] ):
als verklaring van de aangever [slachtoffer] :
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum] 1920
Ik ben gisteren (het hof begrijpt 18 mei 2019) overvallen in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 18 mei 2019 om 09:22 uur lag ik in mijn bed. Ik werd wakker van de deurbel. Ik zag twee mannen voor mijn woning staan. Ik liep in mijn badjas. Ik draaide de voordeur van het slot en deed de deur open. Gelijk zag ik de twee mannen mijn gang binnen komen. Ik werd door deze mannen aan weerszijden vastgepakt, ieder een arm. Ik werd door de gang naar de woonkamer gesleurd, waarbij beide mannen mij ieder aan een kant aan mijn arm vast hadden. Ik zag dat een van de twee mannen, dader 1, een pistool vasthield. Ik zag dat hij het pistool op mij richtte. Hij zette de loop van het pistool tegen mijn voorhoofd aan. Ik hoorde iets van laden of ontladen van het pistool, dus ik denk dat het een echt pistool was. De andere man, dader 2, rukte de alarmknop van mijn arm. Dader 2 deed witte plastic handschoenen aan en ging in de kamers van mijn huis zoeken. Dader 1 en dader 2 hebben mijn handen aan elkaar gebonden.
Ik moest de twee ringen die om mijn vingers zaten af doen. Deze ringen hebben zij meegenomen. Er werd mij meerdere malen om geld gevraagd. Later bleek dat ze 50 euro uit een portemonnee hadden gehaald. Ik was erg bang. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 juni 2020 ‑ zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben op 18 mei 2019 bij de woning geweest waar de in de tenlastelegging bedoelde aangever destijds woonde. Ik was samen met een andere man. Wij wilden daar gaan stelen. Ik heb de voordeur van de woning met mijn hand aangeraakt. Daardoor zal het handpalmspoor dat op de voordeur is aangetroffen daar terecht zijn gekomen. We zijn met de auto van [verdachte] naar de woning gereden. De man met wie ik was, reed. Hij heeft uit de auto van [verdachte] handschoenen meegenomen naar de woning.
3. Een proces-verbaal verhoor van getuige van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam ongedateerd, RC-nummer 20/70, 20/2275. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Als verklaring van de bedreigde getuige:
Het klopt dat ik heb verklaard dat [verdachte] en [betrokkene 1] samen in 2019 een woningoverval hebben gepleegd op een oude man in [plaats] .
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1700-2019146809-2 d.d. 18 mei 2019. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in (blz. 13 en 14 zaakdossier [a-straat] ):
als relaas van de verbalisant:
Op 18 mei 2019 omstreeks 10:06 uur kregen mijn collega en ik de opdracht te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Aldaar zou een man van 98 jaar in zijn woning zijn overvallen. De man bleek later [slachtoffer] te zijn. Ter plaatse verklaarde [slachtoffer] dat toen hij de knip van de voordeur naar achteren trok de deur door de overvallers gelijk met kracht werd open geduwd.
Beide mannen droegen handschoenen.
5. Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [a-straat 1] [plaats] ) met nummer PH1700-2019146809-3 d.d. 18 mei 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer ‑ zakelijk weergegeven - het volgende in (blz. 31 tot en met 35 zaakdossier [a-straat] ):
als relaas van de verbalisanten:
Op 18 mei 2019 omstreeks 11:00 uur hebben wij een onderzoek ingesteld in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . In de woonkamer zat een oude man. Hij was gekleed in een badjas. De man vertelde dat hij was overvallen door twee mannen. Ik hoorde dat de man zei dat hij bij zijn armen was beetgepakt. Ik heb beide mouwen van de badjas van de man bemonsterd met DNA-stubs. Ik heb deze stubs veiliggesteld en voorzien van een SIN.
- Bemonstering linkermouw: AAMS6977NL.
Wij zagen dat er in de woonkamer een doorzichtige plastic handschoen op de vloer lag. Wij hebben deze handschoen veiliggesteld en voorzien van SIN AAMS6948NL.
Op de buitenzijde van de voordeur trof ik handpalmsporen aan. Een van die sporen heb ik veiliggesteld en voorzien van de SIN AAMS6974NL.
6. Een proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen met nummer PL1700-2019146809-3 d.d. 15 oktober 2019. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in (blz. 162 tot en met 163 zaakdossier [a-straat] ):
als relaas van de verbalisant:
Overzicht dactyloscopische sporen met bijbehorende uitslag:
SIN: AAMS6974NL.
Spooromschrijving: Handpalmafdruk
Datum veiligstellen: 18 mei 2019
Plaats veiligstellen: Voordeur buitenzijde
Uitslag: Geïndividualiseerd op [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1998
7. Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige d.d. 4 juli 2019 met nummer PL1700- 2019146809. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 1 tot en met 5):
als relaas van de verbalisant:
Op 18 mei 2019 werd melding gedaan van een overval in een woning te [plaats] . Op de plaats delict, de [a-straat 1] te [plaats] , is forensisch onderzoek verricht. Hierbij zijn stukken van overtuiging veiliggesteld, waaronder biologische sporen. Aan de volgende stukken van overtuiging dient DNA-onderzoek te worden verricht:
SIN: AAMM7638NL
Relatie met SIN: AAMS6948NL
Plaats veiligstellen: Bemonstering binnenzijde handschoen
8. Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 juni 2019 met nummer 2019.06.07.114, opgemaakt door M.W.J. Pouwels. Dit verslag houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in (blz. 54 tot en met 57 zaakdossier [a-straat] ):
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AAMM7638NL#01
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
AAMM7638NL#01
(
binnenzijde handschoen)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
[verdachte] en minimaal één andere man
(
zie toelichting 1)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Voor het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader 'Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek') van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] en DNA-mengprofiel AAMM7638NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AAMM7638NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de personen in dit mengsel zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMM7638NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bemonstering AAMM7638NL #01 (binnenzijde handschoen)
DNA-databank
Dit DNA-mengprofiel is op 25 juni 2019 eenmalig vergeleken met de in de Nederlandse DNA-Databank aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is gericht gezocht naar de persoon die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering. Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van onderstaande persoon
Achternaam [verdachte]
Voornaam [verdachte]
Geboortedatum [geboortedatum] 1992
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboorteland Nederland
Parketnummer 09/711430-11
VIP-nummer 0009633410
SIN/Identiteitszegel RAAR8387NL
Dit betekent dat [verdachte] de donor kan zijn die relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering.
9. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 mei 2021 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het kan goed dat mijn DNA aan de binnenkant van de handschoen is gevonden. Ik vermoed dat het DNA van de handschoen op de mouw van het slachtoffer is gekomen.”
2.2.3
Het hof heeft in zijn arrest verder het volgende overwogen:
“Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.”
2.2.4
Het hof heeft in de aanvulling op zijn arrest onder meer het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
Het hof stelt met betrekking tot de bewijsmiddelen ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde vast dat de verklaring van de bedreigde getuige (bewijsmiddel 3) steun vindt in de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] en de resultaten van het dna-onderzoek zoals vermeld in de bewijsmiddelen 7 en 8. Om die reden acht het hof de verklaring van de bedreigde getuige betrouwbaar.”
2.3.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte legt op de vragen van de voorzitter een verklaring af ten aanzien van feit 1, inhoudende:
(...)
Mijn medeverdachte [betrokkene 1] heeft mijn auto geleend en is naar [plaats] gereden.
(...)
De dag erna heb ik mijn auto weer teruggekregen.
(...)
U houdt mij voor dat er DNA-sporen zijn gevonden op de binnenzijde van de handschoen die matchen met mijn DNA-profiel.
Ik was er verbaasd over. Ik had nooit gedacht dat ze mijn handschoenen zouden gebruiken. Het zijn gratis handschoenen van het tankstation.
Het kan goed dat mijn DNA aan de binnenkant van de handschoen is gevonden.
U houdt mij voor dat er ook een DNA-mengprofiel is aangetroffen op de linkermouw van het slachtoffer en dat het waarschijnlijker is dat het van mij is dan van iemand anders.
Ik vermoed dat het DNA van de handschoen op de mouw van het slachtoffer is gekomen.
U houdt mij voor dat de handschoenen pas werden aangetrokken nadat het slachtoffer zat.
Dan zou mijn DNA op zijn arm zitten, maar niet dat van iemand anders.
U vraagt mij hoe het DNA op de mouw van het slachtoffer komt.
Het is een groot raadsel.
U houdt mij voor dat de rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA op de mouw van het slachtoffer zit omdat ik hem zou hebben vastgepakt.
Het DNA is echt van de handschoen. Ik zou nooit zoiets doen. Waarom zou ik dan ook niet een nieuwe handschoen gebruiken?”
2.3.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“1. Cliënt heeft vanaf het begin betrokkenheid bij deze hele nare woningoverval ontkent. Hij heeft op advies van zijn toenmalige raadslieden weliswaar in een laat stadium verklaard, maar heeft gedetailleerd verklaard en consistent. Hij heeft een uitleg gegeven over alle potentieel belastende stukken in het dossier en een uitleg gegeven die niet strijdig is met de inhoud van het dossier. Desalniettemin heeft de rechtbank hem veroordeeld. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft eveneens de rol die het OM hem toedichtte grotendeels ontkent. Echter, hij is niet in hoger beroep gekomen en heeft dus berust in het vonnis. Dat betekent wat de verdediging betreft veel voor wat betreft zijn verklaring die hij heeft afgelegd over onder andere cliënt.
2. De verklaring van cliënt is als volgt. Op 18 mei 2019 heeft hij zijn auto ’s nachts uitgeleend aan [betrokkene 1] . Hij was op dat moment zelf in een draaihuis, oftewel een drugspand. In zijn auto heeft hij in het dashboardkastje altijd handschoenen liggen die hij gebruikt wanneer hij zijn auto schoonmaakt. Die handschoenen moeten door de daders gebruikt zijn, waarbij een handschoen is achtergebleven. Een handschoen die logischerwijs vol met zijn DNA zit. Die handschoen verklaart tevens het DNA van cliënt op de badjas van het slachtoffer.
3. Cliënt heeft op de zitting d.d. 3 juni 2020 verklaart dat [betrokkene 1] ‘gewoon de waarheid moet vertellen’, namelijk dat hij, [betrokkene 1] , inderdaad degene is geweest die de overval gepleegd heeft (maar dat kon cliënt natuurlijk op die zitting niet op die manier, verwoorden) én dat hij die overval niet gepleegd heeft met cliënt, maar met een ander. Hij blijft bij zijn eerdere stellige ontkenning dat hij niets te maken heeft met de woningoverval.
(...)
Auto
26. Niet alleen telefoons worden gedeeld in dit milieu waarbij de codes bij de verschillende dealers bekend zijn, maar ook auto’s. Cliënt had de beschikking over een auto, te weten een Kia. Hij was niet de enige persoon die gebruik maakte van deze auto. Vrienden en kennissen maakten hier ook gebruik van, waaronder ook, laten we het collega’s noemen. Oftewel, andere dealers. Het staat vast dat cliënt zich bezighield met druggerelateerde praktijken. Hij heeft dit bekend en is hier voor veroordeeld door de rechtbank en heeft berust in deze veroordeling. Dat cliënt niet de enige was die in de Kia reed wordt ondersteund door het gegeven dat op het moment van aanhouding, niet cliënt, maar ene [betrokkene 2] de bestuurder was. Ook [betrokkene 1] heeft verklaard de auto op de betreffende 18 mei 2019 te hebben geleend van cliënt. Het kwam voor dat cliënt bij gebrek aan een slaapplaats of vanwege bijzondere omstandigheden in de auto sliep. Er zijn dan ook veel spullen van hem in die auto aangetroffen.
DNA
27. In de auto lagen volgens de verklaring van cliënt handschoenen die hij gebruikt heeft. Zo’n handschoen is blijkbaar aangetroffen in de woning van het slachtoffer. Begrijpelijk dat ook het DNA materiaal van cliënt hierop wordt aangetroffen. De verklaring van cliënt wordt ondersteund door het gegeven dat er een mengprofiel is aangetroffen van cliënt en nog tenminste een andere persoon. Dit DNA spoor zegt op zichzelf dus niet meer dan dat er op een verplaatsbaar voorwerp DNA materiaal is aangetroffen.
28. De linkermouw van de badjas van aangever is bemonsterd. Hierop is een DNA-mengprofiel gevonden (AAMS6977NL#01) dat in eerste instantie onvoldoende informatief bleek om te kunnen beoordelen of cliënt wel of geen DNA heeft bijgedragen. Het DNA-profiel voldeed niet aan de criteria voor opname in de DNA-databank voor strafzaken. Ook was het niet geschikt voor eenmalige vergelijking in de DNA-databank. Dit betekent dat het dus een zwak en/of onvolledig spoor is. Door het NFI is vervolgens aanvullend DNA-onderzoek gedaan. Hieruit bleek dat het DNA afkomstig kon zijn van aangever, cliënt en één ander persoon. Bij de hypothese is het ongeveer 170 miljoen keer waarschijnlijker wanneer dit DNA-mengprofiel afkomstig is van aangever, cliënt en één willekeurig onbekend persoon, dan wanneer het afkomstig zou zijn van aangever en twee willekeurig onbekende personen.
29. Er is dus sprake van een DNA-mengprofiel van aangever, cliënt en een onbekende derde die volgens het NFI in ieder geval niet de medeverdachte is. Dit is een sterke aanwijzing is dat er nog een derde persoon moet zijn, waarover ook [betrokkene 1] verklaart. Uit het NFI-rapport volgt niet wie de hoofddonor is en ook niet wie van de, in ieder geval, drie donoren hoeveel DNA heeft bijgedragen aan het mengprofiel. Vaststaat dat het minimaal om drie personen gaat. Niet vaststaat is wat de bijdrage van cliënt aan het mengprofiel is. Terwijl dit voor het vaststellen van de bewijswaarde van het aangetroffen materiaal van betekenis is. Uit het gegeven dat er aanvullend onderzoek nodig was leidt de verdediging af dat het een minimale hoeveelheid moet zijn geweest.
30. De stelling van het Openbaar Ministerie (en de rechtbank) dat het gevonden spoor dus een daderspoor is kan de verdediging dan ook niet zonder meer volgen. Cliënt heeft volgens het OM en rechtbank de badjas van het slachtoffer vastgepakt, maar dit wordt door de resultaten onvoldoende ondersteund. DNA-materiaal is immers verplaatsbaar materiaal. De daders zijn met de auto van cliënt naar de pd gereden en hebben een van zijn handschoenen gebruikt. Het is niet onaannemelijk dat op die wijze een geringe hoeveelheid DNA op de badjas van het slachtoffer terecht is gekomen. Een geringe hoeveelheid van cliënt en dus van een onbekend gebleven derde persoon; de daadwerkelijke dader.
31. Voor de DNA sporen is dus een verklaring die niet wordt uitgesloten door de onderzoeksresultaten. Dit is onvoldoende om tot een veroordeling te komen.
(...)
Verklaring [betrokkene 1]
36. Dan tot slot de verklaring afgelegd door medeverdachte [betrokkene 1] op de zitting d.d. 3 juni 2020. Deze verklaring heeft hij afgelegd ten overstaan van drie rechters en een zaaksofficier van justitie. Hij heeft daarin bevestigd hetgeen cliënt heeft verklaard. Met uitzondering van zijn eigen aandeel, (dat bedoelde cliënt dan ook met dat hij de waarheid moet spreken) Geen vervolging voor meineed!
Conclusie ten aanzien van feit 1
37. De verdediging meent dat op grond hiervan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en verzoekt u cliënt van dit feit vrij te spreken.”
2.4.1
Wat de verdachte en zijn raadsvrouw op de terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht - namelijk het beargumenteerde alternatieve scenario dat in de auto van de verdachte een door hem gedragen handschoen lag, de medeverdachte [betrokkene 1] de auto van de verdachte (met daarin die handschoen) heeft geleend en de tweede dader (niet zijnde de verdachte) die handschoen heeft gebruikt bij de overval, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken - kan niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen te verklaren. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
2.4.2
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De beoordeling door de Hoge Raad van de cassatiemiddelen heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2023.