Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Daaruit blijkt in het bijzonder dat [benadeelde] zich in eerste aanleg in het strafgeding heeft gevoegd met een vordering strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 359.964,20, waarvan € 20.000 immateriële schade en € 339.964,20 materiële schade waaronder € 270.621 voor verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.793,74 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bij de stukken bevindt zich een brief van 11 juli 2019 van de advocaat van de benadeelde partij aan het Openbaar Ministerie en het hof alsmede een aangepaste schadestaat (hierna: Schadestaat II) en een toelichting daarop, inhoudende dat de benadeelde partij in hoger beroep de vordering op een aantal punten heeft gewijzigd en schadevergoeding vordert tot een bedrag van € 258.664,27, waarvan € 20.000 immateriële schade en € 238.664,27 materiële schade waaronder € 171.432 voor verlies aan arbeidsvermogen.
Dit brengt mee dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij moet worden vernietigd. Dat geldt ook voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregel (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901).
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 april 2023.