ECLI:NL:HR:2023:531

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/02658
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van identificerende persoonsgegevens en eenvoudige belediging in sociale media context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van een ander, in dit geval de aangever, met het oogmerk om diens identiteit te verhelen en te misbruiken. De verdachte had nepaccounts aangemaakt op sociale media, waaronder LinkedIn en Twitter, waarbij zij de naam en foto van de aangever gebruikte. De aangever had hierdoor reputatieschade geleden en was in een kwaad daglicht gesteld. Het hof had vastgesteld dat de verdachte deze nepaccounts had aangemaakt zonder toestemming van de aangever, en dat er geen sprake was van ironie of humor, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewezenverklaring van de tenlastelegging voldoende was gemotiveerd. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02658
Datum11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juni 2021, nummer 22-002237-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] “heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken” en dat zij accounts en profielen heeft aangemaakt “als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ”.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland of in Italië of in Frankrijk, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere, accounts en profielen heeft aangemaakt op Linkedin en Twitter en www.Independent.Academia.EDU als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] en op die account één of meerdere berichten heeft gepost uit naam van die [slachtoffer] .”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-1. Dit proces-verbaal houdt als de op 5 januari 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 7 e.v.):
Plaats delict: [a-straat 1] [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen 4 december 2017 en 5 januari 2018
Op 10 juni 2017 heb ik [verdachte] ontmoet. Al vrij snel kregen wij een relatie met elkaar. Op 26 november 2017 heb ik de relatie beëindigd. Op maandag 4 december 2017 ontvingen mijn ouders een email van [verdachte] waarin zij intieme details, vertrouwelijke informatie en laster beschreef.
Ik kreeg ook een email van [verdachte] waarin zij schreef dat zij mensen van de kerk waar ik lid van ben, een blog had gestuurd met daarin seksueel getinte informatie over ons. Behoorlijk gênant en beledigende opmerkingen. [verdachte] heeft inderdaad deze blog naar iedereen gestuurd op 28 december 2017.
Ik werd op 3 januari 2018 gemaild door een collega van mij, te weten [betrokkene 2] . [betrokkene 2] waarschuwde mij dat zij een email had ontvangen via LinkedIn. In deze email werd ook doorverwezen naar de hierboven genoemde blog. De email van LinkedIn heeft mijn profielfoto en het lijkt alsof het inderdaad mijn profiel is, wat overigens niet klopt, maar onder mijn profielfoto (mijn gezicht als foto) staat vermeld: “l am a religious sex pervert”. Ik heb dit profiel niet aangemaakt. Het blijkt een nepprofiel te zijn.
Op 4 januari 2018 stuurde [verdachte] een email naar het voltallige kerkbestuur, waar ik ook deel van uitmaak. In deze email schrijft [verdachte] dat ik een pervers iemand ben.
Ik ben er ook achter gekomen dat er een nepprofiel is aangemaakt op de site www.independent.academia.edu. Dit is een wetenschappelijk platform. Op dit nepprofiel is dezelfde foto van mij gebruikt en wordt men doorverwezen naar de blog waar ik u eerder over vertelde.
Op Twitter ben ik er achter gekomen dat er ook weer een nepprofiel is aangemaakt. Ik ontdekte dit vanochtend, met dezelfde foto als op LinkedIn, op dit profiel staat ook een link vermeld naar een blog.
Op 2 januari 2018 heeft [verdachte] een bericht geschreven op de facebookpagina van mijn kerk ( [B] ). Hierin schreef zij dat ik een seksueel pervers iemand ben.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-4. Dit proces-verbaal houdt als de op 4 mei 2018 afgelegde verklaring van [slachtoffer] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 102 e.v.):
Ik heb op 5 januari 2018 aangifte gedaan tegen [verdachte] . Ik kan u vertellen dat [verdachte] niet ophoudt. Het komt er op neer dat [verdachte] is doorgegaan met e-mails te sturen naar mijn vrienden, collega's, familieleden, de pers van de gemeente [plaats] en ook naar mijn voetbalvereniging. Op 4 april 2018 heeft [verdachte] op facebook op een bepaald bericht gereageerd. Zij schreef onder andere dat ik een varken en een seksueel pervers iemand ben.
Ik ben op 15 april 2018 in dienst getreden bij [A] , gevestigd te [plaats] . Ik was daar adjunct directeur. Zij heeft in een week tijd e-mails en linkedIn vriendschapsverzoeken gestuurd naar mijn medebestuursleden, zakelijke relaties en collega’s. In deze e-mails stond in de inhoud van haar blogs met daarin laster. Door al deze berichtjes en e-mails ben ik dus mijn baan kwijt geraakt. Omdat [verdachte] schade toebrengt aan [A] , is de arbeidsrelatie beëindigd. Ik kan u vertellen dat mijn leven is geruïneerd door [verdachte] . Ik ben mijn baan kwijtgeraakt door haar. Ik slaap nog steeds slecht, ik voel mij gespannen. Ik voel mij niet veilig.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2018 van de politie-eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018004816-9. Dit proces-verbaal houdt als de op 7 juni 2018 afgelegde verklaring van [verdachte] onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 116 e.v.):
Begin juni 2017 kreeg ik een relatie met [slachtoffer] tot en met 26 november 2017. Toen is onze relatie over gegaan. Toen besloot ik om een verhaal over hem te schrijven. Ik besloot toen het verhaal naar zijn vrienden, collega’s en kerkgenootschap te sturen. Door de mensen die hij kende te mailen en ook via LinkedIn en Facebook. Dit speelde allemaal begin april (het hof begrijpt: van 2018). Ik heb gegoogeld en ik zag dat hij een nieuwe baan had bij [A] . Wat mij heel boos maakte, is dat hij was benoemd als onderdirecteur. Dus ik besloot contact op te nemen met zijn werkgever via LinkedIn en met e-mail. Ik vertelde haar, de directeur, dat deze man een varken was en een seksueel pervers iemand was. Hij werd toen ontslagen.
Ik heb een fake account op LinkedIn gemaakt op naam van [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer] ). Ik heb daar dat verhaal op gezet. Ik weet niet meer precies hoeveel fake accounts ik heb aangemaakt. Ik neem daar de volledige verantwoordelijkheid voor. Ik heb ook een nepprofiel op Twitter aangemaakt. Ik beken dat ik via diverse social media het verhaal dat ik over hem heb geschreven heb verspreid.
4. Een geschrift, zijnde een print screen van een LinkedIn account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 87):
[foto]
[slachtoffer]
Strategisch Adviseur bij Nederlandse Zorgautorite...
(...)
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
[foto]
[slachtoffer] born on [geboortedatum] 1969, [geboorteplaats]
[internetsite]
(...)
5. Een geschrift, zijnde een print screen van een email van [betrokkene 2] aan de aangever van 3 januari 2018. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (p. 61):
Gmail [slachtoffer] < [e-mailadres 1] @gmail.com>
Fwd: [slachtoffer] sent you a new message
[betrokkene 2] < [e-mailadres 2] @hotmail.com> 3 januari 2018 om 13:03
Aan “ [e-mailadres 1] @gmail.com” < [e-mailadres 1] @gmail.com>
Hi [slachtoffer] ,
Ik vind het heel vervelend voor je. Onderstaande links ontving ik via LinkedIn en staat dus ook gedeeld via LinkedIn. Hopelijk kan je voorkomen dat veel mensen dit lezen! Succes ermee!
Groetjes [betrokkene 2]
Van LinkedIn Messaging
Verstuurd woensdag 3 januari 11:31
Onderwerp [slachtoffer] sent you a new message
Aan [betrokkene 2]
[slachtoffer] https:// [internetsite] .html
[betrokkene 2]
You have unread messages from [slachtoffer]
(...)
8. Een geschrift, zijnde een print screen van een Twitter account op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 90):
[foto] (...)
[slachtoffer]
@ [e-mailadres 1] (...)
http:// [internetsite]
[plaats] , The Netherlands
http:// [internetsite]
(...)
Geboren in 1969
(...)
Tweets (...)
[slachtoffer] @ [e-mailadres 1] 4 jan.
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)
[slachtoffer] @ [e-mailadres 1] 4 jan.
I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)
9. Een geschrift, zijnde een print screen van een account op independent.academia.edu op naam van de aangever en met een foto van de aangever. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 85):
(...)
[foto]
[slachtoffer]
[plaats] SEX PERVERT
http:// [internetsite]
(...)”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw - kort gezegd - aangevoerd dat het vereiste oogmerk ontbreekt, nu de verdachte niet de indruk heeft willen wekken alsof de ontvangers met de aangever te maken hadden, maar dat zij de ontvangers juist tegen hem wilde waarschuwen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar is gesteld het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders. Onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt ook een situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stellen waardoor die ander reputatieschade lijdt (Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698). Het hof stelt vast dat de aangever enig nadeel en zeker ook reputatieschade heeft geleden, immers volgt uit de aangifte (p. 104 van het dossier) o.a. dat de aangever hierdoor zijn baan heeft verloren. Ook volgt hieruit dat het leven van de aangever is geruïneerd door de handelingen van de verdachte, dat hij nog steeds slecht slaapt en zich gespannen voelt. Door het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’, is naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de gevolgen voor de aangever, bepaald geen sprake van ‘ironie’ of ‘humor’, zoals gesteld door de verdediging. Het hof verwerpt het verweer.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“11. Het moet dus gaan om gevallen waarbij derden daadwerkelijk en oprecht het idee hadden dat ze met het slachtoffer van de fraude te maken hadden. Dat is in deze zaak niet het geval. Al bij de beschrijving in het profiel staan woorden als "gross religious sex pervert". Dat is een omschrijving die niemand zichzelf zou geven. Zeker als vervolgens het profiel zelf wordt bekeken, of de inhoud van de blog, wordt al snel duidelijk dat het hier om een persiflering van aangever [slachtoffer] gaat.
12. Uit het dossier blijkt ook dat de uitgenodigden direct door hadden dat de uitnodiging niet van de echte [slachtoffer] afkomstig was (zie b.v. p. 57). Het was ook helemaal niet de bedoeling van cliënte om de identiteit van [slachtoffer] aan te nemen. Zij wilde alleen mensen uit zijn netwerk waarschuwen dat zij een verkeerde indruk van aangever hadden en dat zij hele andere ervaringen met hem had. Het ging haar niet om het om de tuin leiden van de aangesprokenen door zich voor te doen als [slachtoffer] - waar de strafbaarstelling nu juist expliciet op ziet - zij had enkel een waarschuwend effect voor ogen. Die doelstelling strookt niet met de ratio van de strafbaarstelling.
(...)
14. Kortom, de gedragingen van cliënte vallen buiten het bereik van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling is nu juist expliciet niet bedoeld voor de 'over de top' en satirische persiflages. De wetgever had duidelijk voor ogen om een vorm van identiteitsfraude vergelijkbaar aan de fraude met biometrische gegevens strafbaar te stellen, maar dan zonder bijvoorbeeld de hoge eisen van het vervalsen van een reisdocument te stellen. De gedraging van cliënte valt daar buiten. Zij wilde niet de indruk wekken alsof de ontvangers daadwerkelijk met [slachtoffer] te maken hadden, zij wilde hen juist tegen hen waarschuwen. Dat is geen strafbare gedraging en cliënte dient dan ook te worden vrijgesproken nu het vereiste oogmerk niet kan worden bewezen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 231b Sr luidt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.3
Artikel 231b Sr is als amendement toegevoegd aan het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 12 maart 2014, Stb. 2014, 125. De wetsgeschiedenis met betrekking tot deze bepaling houdt onder meer het volgende in.
- De toelichting op dit amendement luidt:
“Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Satire en parodie vallen hier dus niet onder.”
(Kamerstukken II 2012/13, 33352, nr. 7, p. 2.)
- De nadere toelichting op dit amendement door het Kamerlid Dijkhoff bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer luidt, voor zover hier van belang:
“Over het wetsvoorstel zelf dat de minister naar de Kamer heeft gestuurd, heb ik eigenlijk niets te zeggen. Alleen ontbreekt er volgens ons nog een element, namelijk de identiteitsfraude die niet met officiële documenten plaatsvindt. Dat is een groot probleem en het aantal gevallen stijgt nog steeds heel explosief. (...) Onze wetgeving is op veel terreinen nog niet aangepast en op onze moderne tijd ingericht. Vandaar dat ik samen met de collega's Oosenbrug, Oskam en Gesthuizen een amendement heb ingediend om de identiteit van Nederlanders adequaat te kunnen beschermen, ook in moderne, vaak online omgevingen. Ik licht dat amendement graag toe, ook om de reikwijdte nader te verklaren. Het principe dat iemands identiteit tegen misbruik beschermd moet worden, is in onze wet al bekend. In de uitwerking van dat principe is vooral aandacht voor officiële identiteitsbewijzen die door de overheid worden verstrekt. We zien echter dat in het sociale en economische verkeer de identiteit van een persoon steeds minder wordt herkend middels persoonlijk contact of zulke officiële overheidsdocumenten. Steeds vaker wordt identiteit afgeleid uit andere, voor een persoon identificerende gegevens. Dat kunnen accounts zijn, profielen van social media of gegevens die zijn doorgegeven via telefoon, e-mail, app of website. Ook telefoonnummers, nicknames, namen, adressen, accounts of combinaties hiervan kunnen identificerende persoonsgegevens zijn. Dit is niet bedoeld als een limitatieve opsomming, omdat er ongetwijfeld nog innovaties komen waarbij nieuwe vormen van identificatie belangrijk gaan worden. De bedoeling van dit amendement is uitdrukkelijk om de wetgeving toekomstbestendig te maken.
Het aantal gevallen waarin gefraudeerd wordt met zulke identificerende gegevens van een ander, neemt de afgelopen jaren dus explosief toe. (...) Men kan op relatief eenvoudige wijze ten opzichte van een derde doen alsof men iemand anders is, en deze derde daadwerkelijk doen geloven dat men iemand anders is. Hij denkt dan dat hij te maken heeft met degene van wie de identiteit valselijk is aangenomen. Het aannemen van andermans identiteit en het frauderen met iemands identiteit kan voor de betrokken persoon aanzienlijk nadeel opleveren. Dit nadeel kan ook vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of het opbouwen van een set aan valse gegevens in databases die aan een persoon worden gelinkt. Dit kan uiteindelijk zelfs in het opsporings- en veiligheidsdomein gevaar en nadeel opleveren. Stel je voor: ik koop allerlei zaken, die ik contant afreken, dan licht ik dus niemand op, maar geef ik wel steevast de naam van een andere persoon op. Als ik met die zaken vervolgens een aanslag ga plegen, dan zal de persoon wiens naam is opgegeven, in het begin behoorlijk wat uit te leggen hebben als men er aan de hand van allerlei databases achter komt dat die informatie gelinkt is aan die persoon.
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft - of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen - dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.”
(Handelingen II 2012/13, nr. 104, item 8, p. 1.)
- De memorie van antwoord (Eerste Kamer) luidt, voor zover hier van belang:
“In artikel 231b Sr wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Indien iemand opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, en de ander door dat gebruik nadeel wordt berokkend, kan op grond van dat artikel strafrechtelijk tegen hem worden opgetreden. Een eerste voorbeeld van een situatie die onder het bereik van deze strafbaarstelling valt, is de situatie waarin iemand willens en wetens en zonder toestemming de naam van een ander gebruikt en vervolgens onder de naam van die ander bij een bedrijf materieel huurt zonder dit materieel weer terug te brengen als gevolg waarvan het bedrijf degene wiens naam is misbruikt, aansprakelijk stelt voor de schade die het daardoor heeft opgelopen. Een ander voorbeeld dat onder de reikwijdte van artikel 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt.”
(Kamerstukken I 2013/14, 33352, C, p. 4-5.)
2.4.1
Artikel 231b Sr bepaalt, kort gezegd, dat het opzettelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is als uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan. Daarbij moet de verdachte het oogmerk hebben om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of misbruiken. Deze strafbaarstelling richt zich op gevallen waarbij men derden daadwerkelijk het idee geeft dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Daaronder valt echter, zoals volgt uit de onder 2.3.3 weergegeven wetsgeschiedenis, ook het geval waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, waarna die ander op dat account in een kwaad daglicht wordt gesteld met reputatieschade als gevolg.
2.4.2
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte op LinkedIn, Twitter en www.independent.academia.edu “nepaccounts” van aangever [slachtoffer] heeft aangemaakt, zonder dat de aangever daarmee had ingestemd. Deze nepaccounts bevatten telkens persoonlijke gegevens betreffende de aangever, waaronder zijn naam en foto. Op deze nepaccounts heeft de verdachte de aangever vervolgens in een kwaad daglicht gesteld door het vermelden van de tekst “I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT” dan wel “ [plaats] ’S SEX PERVERT” en het bij deze nepaccounts plaatsen van een link naar een blog met daarin seksueel getinte informatie over de verdachte en de aangever, waardoor de aangever reputatieschade heeft geleden. Het hof heeft verder vastgesteld dat van ironie of humor geen sprake is.
2.4.3
Het hof heeft op basis van deze vaststellingen geoordeeld dat de verdachte accounts en profielen heeft aangemaakt “als zijnde aangemaakt” door de aangever en daarbij identificerende persoonsgegevens van de aangever heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de aangever te misbruiken. Dat oordeel geeft tegen de achtergrond van wat hiervoor is vooropgesteld niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook in het licht van het gevoerde verweer toereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 april 2023.