ECLI:NL:HR:2023:593
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 juli 2022, waarin de nummers BK-21/00835 en BK-21/00836 zijn vermeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet de vereiste gronden bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 30 augustus 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Vervolgens is er op 17 oktober 2022 een nadere termijn gesteld, die eindigde op 28 oktober 2022. Ondanks een reactie van belanghebbende op 28 oktober 2022, is het verzuim niet hersteld. Hierdoor heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.