ECLI:NL:HR:2023:723

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21/00767
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak gerechtshof Amsterdam inzake hennepkwekerij in gehuurde woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2021. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van het aanwezig hebben van een hennepkwekerij in een woning die gehuurd werd door zijn schoonmoeder. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de schoonmoeder over de onderverhuur aan de verdachte onbetrouwbaar was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn uitspraak niet voldoende onderbouwde waarom het afweek van het door de verdediging ingebrachte standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaring van de schoonmoeder. Dit was in strijd met artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest volgt op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 14 februari 2023, waarin de advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad benadrukte het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor het hof om expliciet te motiveren waarom het afwijkt van de door de verdediging aangedragen argumenten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00767
Datum16 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2021, nummer 23-001611-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Verdere procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:177, de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de cassatiemiddelen.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op basis van het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaring van de [betrokkene 1] .
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd met uitzondering van de strafmaat. Blijkens dit vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 16 juni 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 98,92 gram hasj en ongeveer 485 hennepplanten, een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt mede op de in de bewijsmiddelen onder 4 genoemde verklaring van de [betrokkene 1] .
2.2.3
De aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter houdt ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende in:
“De politierechter hecht meer waarde aan de in de eerste instantie ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] en minder aan de ter terechtzitting overhandigde schriftelijke verklaring nu de rechtbank niet kan achterhalen waarom deze is opgesteld en onder welke omstandigheden. De rechtbank hecht daarentegen wel waarde aan de verklaring van de buurvrouw, welke onder meer wordt ondersteund door het aantreffen van een sigarettenpeuk met DNA van een vriend van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig nu het gelet op het dossier al niet aannemelijk is dat zijn kind in de woning verbleef en hij niet heeft gemerkt dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte de woning huurde ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2021 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“In antwoord op vragen van de raadsheer verklaart de verdachte:
Ik zit al bijna zes jaar met deze zaak in m’n buik. Ik woonde niet op [a-straat 1] wist niets van de kwekerij. Ik kwam alleen mijn dochter ophalen bij de moeder van mijn ex, [betrokkene 1] . Ik woonde op de [b-straat 1] , maar nu niet meer. Ik reed in een witte Mercedes. [betrokkene 1] en ik hadden woorden over de alimentatie. Zij zegt dat ik een contract met haar had maar dat was niet zo. Dat heeft ze later ook teruggenomen. Ik kwam er zo’n drie keer per week, geen twee keer per dag. Waarom [betrokkene 2] belastend heeft verklaard weet ik niet. Ik ken haar niet, maar ze ging goed om met [betrokkene 1] . Hoe kan zij mij trouwens twee keer per dag hebben gezien als ze zelf werkt?
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
Ik verzoek het hof mijn cliënt integraal vrij te spreken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat hij op 16 juni 2015 op [a-straat 1] was. Hij was er op dat moment niet. [betrokkene 1] verklaarde eerst dat ze op vakantie was en de woning aan de verdachte te hebben onderverhuurd. Hij ontkent dit en ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen. Eerst probeert [betrokkene 1] de schuld in de schoenen van mijn cliënt te schuiven omdat zij zelf niet voor de kwekerij wilde opdraaien. Daarna verandert ze haar verklaring. Op welke moeten we afgaan? De verklaring bij de politie is onbetrouwbaar, want die is niet onder ede afgelegd en toen was ze zelf geen verdachte. Ze heeft geen stukken overgelegd, geen e-mail, geen contract. Zij zegt dat ze toen al weg was, dus ligt het in de rede dat er iets op papier was gezet voor de verhuur. Ze zou de stukken aanleveren maar dat is niet gebeurd. Onder ede bij de raadsheer-commissaris bleef ze bij haar verklaring dat ze er niet woonde.”
2.2.5
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich de pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“Verweer
Verzoek u het vonnis van de politierechter te vernietigen en cliënt integraal vrij te spreken. Geen wettig en overtuigend bewijs dat cliënt zich aan beide feiten schuldig heeft gemaakt.
Feit 1
Primair
De datum 16 juni 2015 is de dag waarop is binnengetreden in de woning aan het [a-straat 1] . Cliënt is niet bij of in die woning aanwezig, laat staan dat cliënt zich op die desbetreffende dag, de dag waar de tenlastelegging over spreekt, heeft beziggehouden met hetgeen is tenlastegelegd.
Aanleiding verdenking cliënt: Er wordt een kwekerij ontdekt in de woning aan het [a-straat 1] . Die woning wordt gehuurd door [betrokkene 1] . Zij staat daar ook ingeschreven. Zij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat zij op vakantie was en de woning heeft onderverhuurd aan haar schoonzoon, te weten cliënt.
Cliënt ontkent dit. Hij ontkent bij [betrokkene 1] een kamer te hebben gehuurd en hij ontkent een kwekerij in de woning aan de [a-straat ] te hebben opgezet en te hebben onderhouden.
Ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen en hem vrij te spreken. Waarom? Zijn ontkenning wordt niet weerlegd door het dossier.
1. [betrokkene 1] :
Zoals gezegd heeft zij bij de politie de schuld in de schoenen van mijn cliënt proberen te schuiven. In eerste aanleg is echter een verklaring van [betrokkene 1] overgelegd. Daarin staat vermeld dat zij de woning niet aan mijn cliënt heeft verhuurd, maar aan ene [betrokkene 3] . Omdat zij niet op goede voet met cliënt stond en niet zelf voor de kwekerij wilde opdraaien, heeft zij de naam van cliënt doorgegeven.
[betrokkene 1] is daarna door de raadsheer-commissaris gehoord: daar heeft zij onder ede verklaard dat zij de woning niet aan cliënt heeft verhuurd maar aan [betrokkene 3] . Dat cliënt geen kwekerij in haar woning heeft geplaatst.
Welke verklaring van [betrokkene 1] is betrouwbaar? Eén verklaring moet onbetrouwbaar zijn. Dat is de verklaring die zij heeft gedaan bij de politie. Ten eerste heeft zij daar niet onder ede verklaard en was zij zelf verdachte. Daarnaast is de verklaring van [betrokkene 1] gedaan bij de politie onvoldoende overtuigend:
Zou de woning onderverhuren aan cliënt: Geen huurovereenkomst overgelegd waar dat uit blijkt. Geen overige stukken, bijvoorbeeld e-mailverkeer, berichtverkeer etc. waar dit uit blijkt.
Er zou € 1.000,- aan huur zijn betaald: Ik tref geen betalingsbewijzen aan in het dossier. Geen bewijsstukken van haar vakantie. Zij heeft verklaard dat ze het zou brengen. Tot op heden niet gebeurd. Kortom: verklaring die zij heeft gedaan bij de politie heeft zij op geen enkele manier met stukken kunnen bevestigen. En ja; onder ede. Het is haar vaak door de raadsheer-commissaris gezegd: je moet de waarheid spreken. Zij is bij haar verklaring gebleven dat cliënt niet in haar woning woonde.
Bovendien is zij zelf veroordeeld.
(...)
Vader van cliënt: bij RHC verklaard dat cliënt geen kamer huurde en altijd aan de [b-straat ] in [plaats] woonde in 2015. Heeft verklaard dat zijn kleinkind bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt, maar ook hijzelf, het kleinkind ophaalde bij en wegbracht naar [betrokkene 1] . Hij heeft verklaard dat hij weleens een Afrikaanse/donkere man bij [betrokkene 1] heeft gezien. Ondersteund verklaring van [betrokkene 1] bij de RHC.
Moeder van cliënt: Bij de RHC verklaard dat haar kleinkind in 2015 bij [betrokkene 1] woonde en dat cliënt haar daar weleens ophaalde en naartoe bracht. Woonde aan de [b-straat ] en huurde geen woning bij [betrokkene 1] .
[betrokkene 4] : verklaarde ook dat dochter cliënt bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt zijn dochter bracht en haalde. Dat hij geen woning huurde bij [betrokkene 1] .
Verklaring [betrokkene 5] : verklaart dat [betrokkene 1] in de periode van de tenlastelegging woonde aan de [a-straat ] en dat cliënt daar niet woonachtig was. Hij verklaart dat hij [betrokkene 1] regelmatig naar de woning aan de [a-straat ] zag lopen, geregeld met een donkere man. Hij verklaart voorts dat hij weleens met cliënt de dochter van cliënt naar de woning aan de [a-straat ] bracht en daar ophaalde.
Getuige [betrokkene 6] verklaart niets belastend over cliënt.
(...)
4. Objectieve gegevens:
[betrokkene 1] staat hier ingeschreven, niet cliënt.
Cliënt woont en staat ingeschreven op het adres aan de [b-straat 1] te [plaats] .
Deze adressen liggen 400 m / 3 straten van elkaar vandaan.”
2.3
Wat de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep in het licht van een ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde nadere verklaring van [betrokkene 1] naar voren heeft gebracht over de betrouwbaarheid van de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 1] , kan niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaring van de [betrokkene 1] voor het bewijs te gebruiken. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Het cassatiemiddel is gegrond.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 mei 2023.