2.2De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave aan de klager van een onder zijn neef [betrokkene 1] inbeslaggenomen horloge van het merk Rolex, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 5 november 2020 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [betrokkene 2] [betrokkene 1] , onder laatstgenoemde een horloge (van het merk Rolex Perpetual Day, omschrijving Bruin/zwarte ring, goednummer 5990945), in beslag is genomen.
Namens de klager is het volgende aangevoerd. Op 7 januari 2021 is klager gehoord als verdachte op verdenking van witwassen. In de zaak van de neef van klager, [betrokkene 1] , is een Rolex in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat klager dit horloge heeft aangeschaft. Klager heeft dit horloge gekocht met legaal verkregen geld. Hij is in het bezit van de aankoopbon. Klager is eigenaar en rechthebbende. Klager heeft dit horloge uitgeleend aan zijn neef. Klager werkt als zelfstandige en heeft een goed lopend bedrijf. Hij genereert voldoende inkomsten uit dit bedrijf.
Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van het horloge omdat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter later oordelend de verbeurdverklaring zal bevelen. Ook is de inbeslagname niet noodzakelijk in het kader van waarheidsvinding.
Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 5 november 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp in beslag genomen onder [betrokkene 1] (beslagene). Beslagene wordt - kort gezegd - verdacht van oplichting. In zijn strafzaak heeft klager zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654). In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het in beslag genomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp, een horloge, dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken of de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal opleggen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen voorwerp zal verbeurd verklaren.
Immers, klager heeft verklaard dat hij vijf jaar voor het Rolex-horloge heeft gespaard voordat hij het, op 14 september 2020, aanschafte. Hij heeft het aankoopbedrag van € 14.100 contant betaald, in biljetten van € 50.
Klager heeft gesteld dat hij het horloge zo’n drie weken later, derhalve begin oktober 2020, heeft uitgeleend aan beslagene, omdat beslagene de verjaardag van diens dochtertje groots wilde aanpakken. Op vragen van de rechter verklaarde klager dat beslagene een bredere pols heeft dan klager en dat klager daarom extra schakels tussen de schakels van het polsbandje heeft laten zetten. Een maand later wordt het horloge onder beslagene in beslag genomen. Beslagene, verdacht van witwassen, heeft zich over het om zijn pols aangetroffen horloge tegenover de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Klager, als verdachte van fraude gehoord op 7 januari 2021, heeft zich eveneens op zijn zwijgrecht beroepen. De verklaring over het kopen van het horloge en het uitlenen daarvan heeft klager ter terechtzitting op 22 april 2021 afgelegd, als getuige in de strafzaak van beslagene. De strafzaak van beslagene is vervolgens aangehouden teneinde nader onderzoek te kunnen laten verrichten naar aanleiding van de verklaring van klager. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
De verklaring van klager over het waarom en wanneer hij het Rolex-horloge heeft uitgeleend aan beslagene en wanneer en door welke horlogemaker hij extra schakels in het polsbandje heeft laten zetten is niet onderbouwd en het onderzoek hiernaar loopt nog. De rechtbank is voorts van oordeel dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de herkomst van het contante geldbedrag waarmee klager het horloge heeft aangeschaft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.”