ECLI:NL:HR:2023:725

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21/04225
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bevestiging van een politierechter vonnis wegens ontbrekende bewijsmiddelen in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1958, was eerder door de politierechter veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel op 30 december 2018. De politierechter had bewezen verklaard dat de verdachte zijn levensgezel had mishandeld door haar bij de keel vast te pakken, in het gezicht te slaan en haar meermalen te spugen. Het mondelinge vonnis van de politierechter was aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, maar de verdediging had in hoger beroep vrijspraak bepleit.

De raadsman van de verdachte stelde dat het hof het vonnis van de politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen, omdat daarin de bewijsmiddelen ontbraken die de redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing onderbouwden. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het vonnis alleen had mogen bevestigen met de in artikel 423 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde aanvulling van gronden, bestaande uit de weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen voor het bewezenverklaarde. Aangezien de raadsman in hoger beroep vrijspraak had bepleit, was de toepassing van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04225
Datum16 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2021, nummer 21-004567-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het vonnis van de politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen omdat daarin de bewijsmiddelen ontbreken met daarin de redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat de verdachte het feit heeft begaan, terwijl in hoger beroep vrijspraak is bepleit.
2.2.1
De politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 30 december 2018 te [plaats], zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (met kracht) bij/om de keel/hals vast te pakken en vast te houden en (met kracht) in de keel/hals van die [slachtoffer] te knijpen en
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan en
- meermalen, (met kracht) op het lichaam van die [slachtoffer] te gaan zitten en
- die [slachtoffer] meermalen, in het gezicht te spugen.”
2.2.2
Het mondeling vonnis van de politierechter is op grond van artikel 378 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“2. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam Ede, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019006372, gesloten op 21 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
De politierechter bezigt tot bewijs ten aanzien van feit 1 de inhoud van de navolgende wettige bewijsmiddelen (waarbij ingevolge de conform artikel 378 Sv vastgestelde Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) wordt volstaan met een opsomming daarvan):
ten aanzien van feit 1
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] met bijbehorende bijlagen, p. 17-32;
- het proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende bijlagen, p, 33-37;
- de geneeskundige verklaring d.d. 8 januari 2019, p. 46.
De politierechter overweegt in het bijzonder.
De verdediging trekt de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster in twijfel. De politierechter acht echter de verklaringen van aangeefster wel betrouwbaar, nu de geneeskundige verklaring past bij de verklaring van aangeefster. Tevens wordt die overtuiging van de politierechter bevestigd door de WhatsApp-berichten tussen aangeefster en verdachte waarin verdachte aangeeft dat hij aangeefster geen pijn wil doen en hij niet reageert op de aantijgingen van aangeefster met betrekking tot geweld.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Het bewijs is er niet: niet wettig en al helemaal niet overtuigend.
Vrijspraak is de enige conclusie.”
2.2.4
De meervoudige kamer van het hof heeft bij schriftelijk arrest het vonnis onder meer wat betreft de bewezenverklaring bevestigd.
2.3
Artikel 359 lid 3 Sv luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
2.4
De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit. Uit de bewoordingen van artikel 359 lid 3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden als door of namens de verdachte op de terechtzitting vrijspraak is bepleit. Daarom had het hof het vonnis alleen mogen bevestigen met de in artikel 423 lid 1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, bestaande uit de in de eerste volzin van het derde lid van artikel 359 Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen voor het bewezenverklaarde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026.) Hier is immers geen sprake van de situatie dat de enkelvoudige kamer van het hof mondeling arrest wijst als bedoeld in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197).
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 mei 2023.