ECLI:NL:HR:2023:917

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
22/00554
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor gewapende overvallen met bijzondere voorwaarden

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor drie gewapende overvallen op één dag, gepleegd op een tankstation en een restaurant. De verdachte is beschuldigd van afpersing op basis van artikel 317, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool, zoals geregeld in artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad heeft de zaak op 13 juni 2023 behandeld en de bijzondere voorwaarden van de veroordeling beoordeeld, waaronder de verplichting voor de verdachte om zich te melden bij de reclassering, actief deel te nemen aan een gedragsinterventie, zich te laten behandelen en geen drugs of alcohol te gebruiken. De Hoge Raad heeft ook de formulering van de voorwaardelijke veroordeling door het hof en de rechtbank in het licht van de wet beoordeeld, met specifieke aandacht voor de terminologie 'voor het einde van de proeftijd' en 'gedurende de proeftijd' zoals vermeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep niet is overschreden, ondanks de vertraging in de inzending van stukken door het hof. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00554
Datum13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 februari 2022, nummer 21-003544-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan – wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie – niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
3.3
Het cassatiemiddel faalt dus.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2023.