Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor betrokkene, die op 1 juli 2022 bij de rechtbank Amsterdam is ingediend. De rechtbank heeft het verzoek op 20 juli 2022 mondeling behandeld en een zorgmachtiging verleend voor twee maanden, met een aanhouding van de behandeling van het resterende verzoek tot een latere datum.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2022 heeft de rechter aangegeven meer tijd nodig te hebben en de kwestie over het resterende gedeelte van het verzoek te willen bespreken met andere rechters die Wvggz-zaken behandelen. Betrokkene heeft hiertegen geklaagd, stellende dat deze mededeling in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het collegiaal overleg niet 'established by law' zou zijn.
De Hoge Raad heeft deze klacht verworpen en geoordeeld dat het bespreken van de kwestie met andere rechters niet betekent dat deze rechters de zaak hebben behandeld of dat de eisen van artikel 6 EVRM zijn geschonden. De overige klachten van betrokkene konden evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het cassatieberoep verworpen.