ECLI:NL:HR:2023:926

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
22/04701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en mededeling rechter in Wvggz-zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor betrokkene, die op 1 juli 2022 bij de rechtbank Amsterdam is ingediend. De rechtbank heeft het verzoek op 20 juli 2022 mondeling behandeld en een zorgmachtiging verleend voor twee maanden, met een aanhouding van de behandeling van het resterende verzoek tot een latere datum.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2022 heeft de rechter aangegeven meer tijd nodig te hebben en de kwestie over het resterende gedeelte van het verzoek te willen bespreken met andere rechters die Wvggz-zaken behandelen. Betrokkene heeft hiertegen geklaagd, stellende dat deze mededeling in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het collegiaal overleg niet 'established by law' zou zijn.

De Hoge Raad heeft deze klacht verworpen en geoordeeld dat het bespreken van de kwestie met andere rechters niet betekent dat deze rechters de zaak hebben behandeld of dat de eisen van artikel 6 EVRM zijn geschonden. De overige klachten van betrokkene konden evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het cassatieberoep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/04701
Datum16 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/13/719530 - FA RK 22/4020 van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2022, 15 september 2022 en 6 oktober 2022.
Betrokkene heeft in dit geding tegen de beschikkingen van de rechtbank van 15 september 2022 en 6 oktober 2022 beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 1 juli 2022, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op de zitting van 20 juli 2022. Op dezelfde datum heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor twee maanden en de behandeling van het meer of anders verzochte aangehouden tot een nader te bepalen datum vóór 20 september 2022.
2.3
De mondelinge behandeling is voortgezet op de zitting van 15 september 2022. Het proces-verbaal van die mondelinge behandeling vermeldt aan het slot het volgende:
“De rechter heeft medegedeeld meer tijd nodig te hebben om tot een beslissing te komen en de kwestie over het resterende gedeelte van het verzoek ook te willen bespreken met andere rechters die Wvggz-zaken behandelen, maar dat de mondelinge uitspraak door haar nog dezelfde dag wordt gedaan, voor 13:30 uur, en telefonisch zal worden doorgebeld, waarna de schriftelijke vastlegging van de beslissing zo snel mogelijk zal volgen, ook met het oog op het al dan niet instellen van cassatie door betrokkene.”
2.4
De rechtbank heeft bij mondelinge beschikking van 15 september 2022, schriftelijk uitgewerkt op 23 september 2022, een zorgmachtiging verleend voor de resterende duur van tien maanden, geldend tot en met uiterlijk 20 juli 2023.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2b van het middel stelt voorop dat Wvggz-zaken worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer en klaagt dat collegiaal vooroverleg met andere rechters die Wvggz-zaken behandelen in strijd is met art. 6 EVRM, aangezien hun (niet-kenbare) aandeel in de oordeelsvorming en beslissing van de zaak niet ‘established by law’ geacht kan worden te zijn. Deze klacht faalt. Het bespreken van de kwestie over het resterende gedeelte van het verzoek met andere rechters die Wvggz-zaken behandelen, brengt op zichzelf niet mee dat die andere rechters de zaak hebben behandeld en beslist of dat de rechtbank de eisen van art. 6 EVRM heeft geschonden.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
16 juni 2023.