Uitspraak
1.Procesverloop
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022, waarin de rechtbank Rotterdam eerder had bepaald dat hij een bedrag van € 27.000,-- in 27 maandelijkse termijnen van € 1.000,-- aan de vrouw, verweerder in cassatie, moest betalen. De huwelijkse voorwaarden, die op 13 juni 2013 waren opgesteld, bevatten bepalingen over de vergoeding bij ontbinding van het huwelijk. De man betwistte de uitleg van de huwelijkse voorwaarden door het hof en stelde dat de rechtbank niet had kunnen ingaan op zijn essentiële stelling dat met 'het in lid 1 vermelde bedrag' in artikel 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden het bedrag van € 30.000,-- bedoeld was in plaats van € 3.000,--. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel ontoereikend had gemotiveerd, omdat de rechtbank de stelling van de man niet had kunnen betrekken in haar oordeelsvorming. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.