ECLI:NL:HR:2023:932

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
22/03170
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake huwelijkse voorwaarden en verwijzing naar gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022, waarin de rechtbank Rotterdam eerder had bepaald dat hij een bedrag van € 27.000,-- in 27 maandelijkse termijnen van € 1.000,-- aan de vrouw, verweerder in cassatie, moest betalen. De huwelijkse voorwaarden, die op 13 juni 2013 waren opgesteld, bevatten bepalingen over de vergoeding bij ontbinding van het huwelijk. De man betwistte de uitleg van de huwelijkse voorwaarden door het hof en stelde dat de rechtbank niet had kunnen ingaan op zijn essentiële stelling dat met 'het in lid 1 vermelde bedrag' in artikel 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden het bedrag van € 30.000,-- bedoeld was in plaats van € 3.000,--. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel ontoereikend had gemotiveerd, omdat de rechtbank de stelling van de man niet had kunnen betrekken in haar oordeelsvorming. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03170
Datum16 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/10/601418/ FA RK 20-5732 van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2021 en 3 september 2021;
b. de beschikking in de zaken 200.297.081/01, 200.304.125/01 en 200.304.143/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof Den Haag van 25 mei 2022 en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw zijn op 13 juni 2013 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden.
(ii) Art. 14 van de huwelijkse voorwaarden luidt als volgt:
“Vergoeding bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding
Artikel 14
1. Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding zal de comparant sub 1 een bedrag groot drie duizend euro (€ 3.000,00) vergoeden aan de comparant sub 2 voor elk kalenderjaar dat het huwelijk heeft geduurd. Een gedeelte van een jaar wordt hierbij voor een heel jaar gerekend. Het voormelde bedrag zal maximaal dertig duizend euro (€ 30.000,-) bedragen.
2. Indien de comparant sub 1 kan aantonen dat hij in een bepaald kalenderjaar, gedurende de eerste tien jaren van het huwelijk, minder inkomen of winst heeft genoten dan het in lid 1 vermelde bedrag, vervalt voor dat jaar het te vergoeden bedrag. De voormelde vergoeding per jaar kan om deze reden voor maximaal drie jaren komen te vervallen.
3. Indien de vordering overeenkomstig lid 1 is ingesteld moet deze direct worden voldaan tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
4. De in dit artikel vermelde regeling betreft onder meer een vergoeding voor de werkzaamheden van de comparant sub 2 in het bedrijf van de comparant sub 1 en is daarom uitdrukkelijk niet als een schenking bedoeld.”
(iii) Het huwelijk van partijen is op 16 augustus 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Voor zover in cassatie van belang verzoekt de vrouw in deze procedure om ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te bepalen dat de man aan haar dient te betalen een bedrag van € 24.000,-- indien het huwelijk in 2020 wordt ontbonden en een bedrag van € 27.000,-- indien het huwelijk in 2021 wordt ontbonden.
2.3
De rechtbank heeft ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bepaald dat de man een bedrag van € 27.000,-- zal voldoen in 27 maandelijkse termijnen van € 1.000,--.
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. [1] Daartoe heeft het hof overwogen:
“5.20. De man stelt dat partijen destijds bij de notaris zijn overeengekomen dat de eventueel verschuldigde vergoeding aan de vrouw enkel ziet op winst die hij al dan niet met zijn boerenbedrijf behaalt en dat zijn pachtinkomsten hier dus buiten beschouwing dienen te worden gehouden. De man biedt aan om de notaris op te roepen als getuige. Verder stelt de man, anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, dat in lid 2 van artikel 14 met “het in lid 1 vermelde bedrag” wordt gedoeld op het bedrag van € 30.000,- in lid 1 in plaats van de op de in lid 1 genoemde € 3.000,-. Tot slot meent de man dat het niet redelijk en billijk is dat de rechtbank de datum van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding heeft gehanteerd als datum tot wanneer een vergoeding moet worden voldaan. Partijen waren feitelijk al in april 2020 uit elkaar.
5.21.
De vrouw is het eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank.
5.22.
Het hof acht zich voldoende geïnformeerd op dit punt van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof heeft geen twijfel over de bedoeling van artikel 14 van de huwelijkse voorwaarden en het oproepen van een getuige acht het hof dan ook niet ter zake dienend. In hetgeen de man heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanwijzing dat de huwelijkse voorwaarden mogelijk anders moeten worden uitgelegd, dan dat de rechtbank heeft gedaan. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dan ook over en maakt ze tot de zijne.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2 van het middel keert zich in de eerste plaats tegen het oordeel van het hof in rov. 5.22 dat het geen aanwijzing ziet dat de huwelijkse voorwaarden mogelijk anders moeten worden uitgelegd dan de rechtbank heeft gedaan en dat het de overwegingen van de rechtbank dan ook overneemt en tot de zijne maakt. Het onderdeel klaagt dat het hof daarmee niet, althans onvoldoende ingaat op de pas in hoger beroep aangevoerde essentiële stelling van de man dat met de woorden “het in lid 1 vermelde bedrag” in art. 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden niet het bedrag van € 3.000,-- wordt bedoeld maar het bedrag van € 30.000,--. De rechtbank heeft op deze stelling immers niet kunnen ingaan.
3.2
Deze klacht slaagt. In eerste aanleg zijn partijen en de rechtbank ervan uitgegaan dat met “het in lid 1 vermelde bedrag” in art. 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden het bedrag van € 3.000,-- wordt bedoeld. De man heeft in hoger beroep zijn standpunt gewijzigd en gemotiveerd gesteld dat met deze zinsnede wordt bedoeld het bedrag van € 30.000,--. Het hof heeft deze stelling onder ogen gezien (rov. 5.20) en haar verworpen op de grond dat het hof geen aanwijzing ziet om de huwelijkse voorwaarden anders uit te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en de overwegingen van de rechtbank dan ook overneemt en tot de zijne maakt (rov. 5.22). Aldus heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu de rechtbank deze stelling van de man niet in haar oordeelsvorming heeft kunnen betrekken en uit de tekst van (art. 14 van) de huwelijkse voorwaarden niet zonder meer volgt dat met het bedrag waarnaar in art. 14 lid 2 wordt verwezen, het bedrag van € 3.000,-- is bedoeld.
3.3
Het onderdeel klaagt voorts dat het oordeel van het hof om het bewijsaanbod van de man – om de notaris op te roepen als getuige – af te wijzen omdat het niet ter zake dienend is, “in dit verband dan ook” onjuist of onbegrijpelijk is bij gebrek aan verdere motivering. Deze klacht miskent dat het bewijsaanbod van de man geen betrekking had op de vraag welk bedrag wordt bedoeld in art. 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, maar op de vraag of voor de in art. 14 van de huwelijkse voorwaarden bedoelde vergoeding alleen de winst van het boerenbedrijf van belang is of ook de pachtinkomsten (zie ook rov. 5.20 van de bestreden beschikking). Deze klacht kan dus niet tot cassatie leiden omdat zij berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking.
3.4
Voor het overige behoeft onderdeel 2 geen behandeling.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
16 juni 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 25 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2029.