ECLI:NL:HR:2023:960
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over geheven leges door gemeente Westland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van der Velden, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op de door de gemeente Westland geheven leges. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westland, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Na de indiening van de conclusie van repliek door de belanghebbende en de conclusie van dupliek door het College, werd er een nader geschrift ingediend door het College. De Hoge Raad heeft echter geen acht geslagen op een nader geschrift van de belanghebbende, omdat dit na de gestelde termijn was ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.