ECLI:NL:HR:2023:960

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22/01840
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over geheven leges door gemeente Westland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van der Velden, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op de door de gemeente Westland geheven leges. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westland, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Na de indiening van de conclusie van repliek door de belanghebbende en de conclusie van dupliek door het College, werd er een nader geschrift ingediend door het College. De Hoge Raad heeft echter geen acht geslagen op een nader geschrift van de belanghebbende, omdat dit na de gestelde termijn was ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01840
Datum23 juni 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE WESTLAND
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2022, nr. BK-21/00995 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/4539) betreffende van belanghebbende geheven leges.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van der Velden, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Het College heeft – nadat partijen daartoe in de gelegenheid waren gesteld – een nader geschrift ingediend. Belanghebbende heeft ook een nader geschrift ingediend, maar de Hoge Raad slaat op dit stuk geen acht omdat het is ingediend na afloop van de termijn die daartoe was gesteld.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.