Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De aanvrager, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder en zus, en voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De aanvrager heeft een aanvraag tot herziening ingediend, waarin hij stelt dat de rechtbank hem zou hebben vrijgesproken als zij op de hoogte was geweest van nieuwe schriftelijke verklaringen van zijn moeder en zus, die zouden terugkomen op hun eerdere belastende verklaringen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de bij de aanvraag gevoegde verklaringen van de getuigen niet voldoende zijn om een ernstig vermoeden te wekken dat de eerdere verklaringen onjuist zijn. De getuigen gaven aan dat zij destijds belastende verklaringen hebben afgelegd omdat zij dachten dat dit de enige manier was om hulp voor de aanvrager te realiseren, die worstelde met een softdrugsverslaving. De Hoge Raad concludeert dat de redenen die de getuigen hebben opgegeven voor hun eerdere verklaringen onvoldoende zijn onderbouwd en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van het vonnis rechtvaardigen. De aanvraag tot herziening is daarom afgewezen.