ECLI:NL:HR:2024:1010

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
24/01645
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens mishandeling en bedreiging met betrekking tot moeder en zus

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De aanvrager, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder en zus, en voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De aanvrager heeft een aanvraag tot herziening ingediend, waarin hij stelt dat de rechtbank hem zou hebben vrijgesproken als zij op de hoogte was geweest van nieuwe schriftelijke verklaringen van zijn moeder en zus, die zouden terugkomen op hun eerdere belastende verklaringen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de bij de aanvraag gevoegde verklaringen van de getuigen niet voldoende zijn om een ernstig vermoeden te wekken dat de eerdere verklaringen onjuist zijn. De getuigen gaven aan dat zij destijds belastende verklaringen hebben afgelegd omdat zij dachten dat dit de enige manier was om hulp voor de aanvrager te realiseren, die worstelde met een softdrugsverslaving. De Hoge Raad concludeert dat de redenen die de getuigen hebben opgegeven voor hun eerdere verklaringen onvoldoende zijn onderbouwd en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van het vonnis rechtvaardigen. De aanvraag tot herziening is daarom afgewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/01645 H
Datum9 juli 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2022, nummer 16-124126-21, ingediend door N.M. van Wersch, advocaat in Amsterdam,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld voor onder meer (feit 1) mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder, (feit 2) mishandeling en (feit 3) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat de rechtbank de aanvrager zou hebben vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten als de rechtbank bekend was geweest met de aan de aanvraag gehechte schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en Y. [betrokkene 2], respectievelijk de moeder en de zus van de aanvrager. De aanvraag houdt in dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in deze verklaringen zijn teruggekomen op hun eerdere bij de politie afgelegde, de aanvrager belastende verklaringen, dat die eerdere verklaringen deels onwaar zijn en dat dit gegeven een ernstig vermoeden als bedoeld onder 3.1 doet ontstaan.
3.3.1
De bij de aanvraag gevoegde verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] houden niet in dat zij terugkomen op hun eerdere verklaringen dat de aanvrager de bedreigingen heeft geuit zoals die door de rechtbank als feit 3 zijn bewezenverklaard. De aanvraag bevat daarom met betrekking tot dat feit niet een gegeven dat een ernstig vermoeden als bedoeld onder 3.1 kan wekken.
3.3.2
Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] komen in hun bij de aanvraag gevoegde verklaringen gedeeltelijk terug op hun eerder bij de politie afgelegde verklaringen over de geweldshandelingen die de aanvrager heeft gepleegd tijdens confrontaties met eerst [betrokkene 1] en daarna [betrokkene 2] (feiten 1 en 2). De daarvoor door hen genoemde en ook in de aanvraag weergegeven redenen komen erop neer dat toentertijd bij de politie belastende verklaringen zijn afgelegd omdat de aanvrager thuis voor problemen zorgde, dat er geen passende hulp voor hem was, en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen andere manier zagen om de hulp te realiseren die de aanvrager in hun ogen nodig had voor onder meer zijn softdrugsverslaving, dan door het doen van aangifte, zoals door de politie was geadviseerd. Bij het doen van die aangifte zouden zij deels in strijd met de waarheid hebben verklaard. In de aanvraag wordt niet toegelicht waarom pas nu, drie jaar na de pleegdatum en het afleggen van de verklaringen bij de politie en twee jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis, en niet al eerder [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gedeeltelijk op die verklaringen zijn teruggekomen. De door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] opgegeven en in de aanvraag genoemde redenen leveren, omdat deze ook verder onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn, geen grond op om aan te nemen dat hun eerdere verklaringen onjuist zijn. Met het overleggen van de bij de aanvraag gevoegde verklaringen wordt daarom, wat betreft feiten 1 en 2, niet een ernstig vermoeden als bedoeld onder 3.1 gewekt.
3.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2024.