Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
30 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juli 2021. De verdachte, geboren in 1963, was in hoger beroep veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool en munitie, alsook voor witwassen van een geldbedrag van € 100.000. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden te verminderen naar elf maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.
De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.