Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte werd vrijgesproken van seksueel misbruik van zijn adoptiezusje. De feiten betreffen misbruik dat plaatsvond toen het zusje jonger was dan 12 jaar en later tussen de 12 en 16 jaar. De Hoge Raad behandelt het cassatiemiddel dat stelt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld door de bewezenverklaring uitsluitend te baseren op de verklaring van één getuige, in dit geval het adoptiezusje.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel faalt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal, A.E. Harteveld, die heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad wijst erop dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 's nachts op de kamer van het adoptiezusje kwam, wat hij daar niet te zoeken had. Dit gedrag correspondeert met de verklaring van het zusje, die aangaf dat de verdachte steeds vaker aan haar ging zitten, vooral tijdens de coronaperiode.
Daarnaast wordt in de uitspraak opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad concludeert dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, er geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden hoeven te worden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.