ECLI:NL:HR:2024:1149

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
23/01601
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak over seksueel misbruik van adoptiezusje met bewijsminimum en redelijke termijn overschrijding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte werd vrijgesproken van seksueel misbruik van zijn adoptiezusje. De feiten betreffen misbruik dat plaatsvond toen het zusje jonger was dan 12 jaar en later tussen de 12 en 16 jaar. De Hoge Raad behandelt het cassatiemiddel dat stelt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld door de bewezenverklaring uitsluitend te baseren op de verklaring van één getuige, in dit geval het adoptiezusje.

De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel faalt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal, A.E. Harteveld, die heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad wijst erop dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 's nachts op de kamer van het adoptiezusje kwam, wat hij daar niet te zoeken had. Dit gedrag correspondeert met de verklaring van het zusje, die aangaf dat de verdachte steeds vaker aan haar ging zitten, vooral tijdens de coronaperiode.

Daarnaast wordt in de uitspraak opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad concludeert dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, er geen verdere rechtsgevolgen aan deze overschrijding verbonden hoeven te worden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01601 J
Datum10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2023, nummer 21-000913-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. Bonthuis, advocaat in Haskerdijken, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2024.