ECLI:NL:HR:2024:1158
Hoge Raad
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Ontslag van rechterlijk ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de Procureur-Generaal tot ontslag van een rechterlijk ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid. De vordering was gebaseerd op artikel 46i, lid 1 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). De Procureur-Generaal had op 4 juli 2024 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene, een senior raadsheer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zou ontslaan met ingang van 1 oktober 2024. Dit verzoek volgde op een brief van de waarnemend president van het gerechtshof van 8 mei 2024, waarin het verzoek tot ontslag werd gedaan, vergezeld van vier bijlagen die de situatie van de betrokkene documenteerden.
De Hoge Raad heeft op 2 september 2024 in raadkamer het onderzoek ingesteld, waarbij de betrokkene en de waarnemend president van het gerechtshof waren uitgenodigd, maar beiden afwezig waren. De Procureur-Generaal heeft de vordering mondeling toegelicht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene, die voor het leven was benoemd, voldoet aan de voorwaarden voor ontslag zoals gesteld in artikel 46i, lid 1, Wrra. Dit houdt in dat de betrokkene gedurende twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt was, dat herstel binnen zes maanden niet te verwachten was, en dat duurzame reïntegratie niet binnen een redelijke termijn mogelijk was.
Op basis van de overgelegde stukken en het onderzoek in raadkamer heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er voldoende gronden zijn om de betrokkene per 1 oktober 2024 als rechterlijk ambtenaar te ontslaan. De uitspraak werd gedaan door de vicepresident en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.