ECLI:NL:HR:2024:1246
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake dividendbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door R.A. van der Jagt, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 februari 2023. Het Gerechtshof had eerder uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op beschikkingen inzake dividendbelasting. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in en stelde voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie in. Belanghebbende diende een conclusie van repliek in en bracht zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereiste dat er antwoorden werden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Aangezien het principale beroep in cassatie niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, verviel de voorwaarde waaronder het incidentele beroep in cassatie was ingesteld, conform artikel 8:112, lid 2, van de Awb. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 20 september 2024.