Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
1 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij belastingfraude en verduistering van een aanzienlijk bedrag van meer dan € 1,1 miljoen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. Het arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.