ECLI:NL:HR:2024:1357
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak voorzieningenrechter bestuursrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 april 2024. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad alleen kennis kan nemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is het beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter die is gedaan op basis van artikel 8:84, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel bepaalt dat er geen cassatieberoep kan worden ingesteld tegen dergelijke uitspraken. Daarom concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Dit arrest is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in bestuursrechtelijke zaken.