Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 april 2022. De verdachte, geboren in 1986, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarbij hij was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 330 kilogram gedroogde hennep in de zolder van zijn woning, in strijd met artikel 3.C van de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, L.P.H. Hameleers, had een cassatiemiddel ingediend, terwijl de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen, aangezien de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht. Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 425 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, naar 409 dagen, met behoud van de voorwaardelijke straf en proeftijd van 2 jaren.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers, samen met de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.