Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 november 2022. De verdachte, geboren in 1994, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van opzetheling van een auto. Het hof had echter geoordeeld dat de verdachte op het moment van het verkrijgen van de auto wetenschap had dat deze van misdrijf afkomstig was. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende feiten en omstandigheden, waaronder een telefoongesprek tussen de medeverdachte en een opdrachtgever, waarin aanwijzingen werden gegeven over de wijze van het ophalen van de auto. Het hof concludeerde dat de verdachte, door het telefoongesprek te horen, op de hoogte moest zijn van de illegale herkomst van de auto. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de bewijsvoering voldoende was gemotiveerd. Het cassatiemiddel van de verdachte, dat zich richtte tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van opzetheling, leidde niet tot cassatie. De Hoge Raad verwierp het beroep, waarbij het hof's oordeel over de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte als voldoende gemotiveerd werd beschouwd. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, genummerd 22/04229 en 22/04243.