ECLI:NL:HR:2024:1511

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
23/03278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak in jeugdzaak verkrachting met betrekking tot bewijsvoering en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een 14-jarige verdachte die beschuldigd werd van de verkrachting van een 12-jarige medebewoonster in een instelling voor jongeren met gedragsproblematiek. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft in zijn uitspraak de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen beoordeeld, waarbij het hof gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van verhoor van een getuige die nog geen 16 jaar oud was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom het de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar achtte, ondanks de leeftijd van de getuige en het ontbreken van een beëdiging. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewijsvoering en de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een deskundige verworpen. De Hoge Raad concludeert dat de beslissing van het hof niet onbegrijpelijk is en dat de bewezenverklaring voldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03278 J
Datum22 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 augustus 2023, nummer 22-001169-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat in ’s-Gravenhage, bij (aangevulde) schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 360 lid 1 in samenhang met artikel 216a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voor het bewijs heeft gebruikt een proces-verbaal van verhoor bij de raadsheer-commissaris van een getuige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zonder voor dat gebruik de bijzondere reden te geven.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 6 augustus 2019 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [aangeefster] ,
- het tongzoenen van die [aangeefster] en
- het zoenen van de borsten van die [aangeefster]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- die [aangeefster] onverhoeds heeft beetgepakt en vervolgens de broek van die [aangeefster] naar beneden heeft getrokken,
- die [aangeefster] in de nek heeft geknepen en bij de nek heeft vastgepakt en vervolgens het hoofd van die [aangeefster] richting zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en/of
- die [aangeefster] het toilet in heeft geduwd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte van de politie eenheid Den Haag, d.d. 23 augustus 2019 onder nummer PL1500-2019219604-1 van het doorgenummerde zaaksdossier. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 35-43):
Als de op 23 augustus 2019 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Ik doe aangifte namens [aangeefster] . Ik werk als pedagogisch medewerker bij [instelling] . Op 6 augustus 2019 kwam er een meisje naar ons toe die vroeg of wij het gesprek aan wilden gaan met [aangeefster] omdat er iets ergs met haar gebeurd was. Mijn collega, [betrokkene 2] heeft dit gedaan en [aangeefster] heeft haar verteld dat [verdachte] haar broek naar beneden heeft getrokken en dat hij haar probeerde te penetreren. [verdachte] heeft daarna hard in haar nek geknepen en gezegd dat zij hem moest pijpen. [verdachte] wilde met haar zoenen maar [aangeefster] werkte dit tegen. Hij heeft daarna zijn vingers in haar vagina gestopt. Daarna werd [aangeefster] in het toilet geduwd. Daar moest [aangeefster] toekijken hoe [verdachte] zich aftrok en op haar klaar kwam. [verdachte] is klaargekomen in zijn hand en er is ook wat op de toiletvloer gekomen. Dit laatste heb ik ook zelf gezien. Dit heeft [aangeefster] later ook allemaal zelf aan mij verteld.
2. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van de politie eenheid Den Haag, d.d. 7 augustus 2019 onder nummer PL1500-2019219604-2 van het doorgenummerde zaaksdossier. Dit proces-verbaal met bijlage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 6-29):
Als op de bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster] :
Gister, 6 augustus 2019 ging ik in [verdachte] ’s kamer om mijn horloge te pakken. Hij pakte mij toen vast en deed onze broeken naar beneden. Ik stribbelde tegen. Ik moest hem ook pijpen terwijl ik dat niet wilde. Hij kneep toen hard in mijn nek en deed mijn hoofd naar beneden. Hij deed zijn geslachtsdeel erin en hij heeft toen mijn hoofd op en neer gedaan. Later deed hij het nog een keer, hij wilde ook in mij gaan. Hij duwde mij in het toilet. Hij heeft zich in het toilet afgetrokken. Ik moest zien hoe hij dat deed. Hij ging ook zoenen en zat aan mijn borsten met zijn mond. Hij heeft ook zijn vingers in mijn vagina gestoken.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie eenheid Den Haag, d.d. 6 februari 2020 onder nummer PL1500-2019219604-9 van het doorgenummerde zaaksdossier. Dit proces-verbaal met bijlage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 57-70):
Als op de bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster] :
Op het moment dat ik zijn kamer binnenstapte om mijn horloge te pakken, trok [verdachte] mijn broek naar beneden. Ik probeerde me te verweren. Toen wilde hij mij vingeren. Ik voelde pijn. Later stopte hij en pakte hij mij bij mijn nek en hij duwde mijn hoofd naar voren en hield mijn hoofd vast. Toen moest ik hem pijpen. Af en toe moest ik mijn hoofd omhoog doen om hem te zoenen, met tong en al. Daarna duwde hij mij naar de wc en moest ik kijken hoe hij zichzelf aftrok en klaar kwam. Het zou kunnen kloppen dat hij aan mijn borst heeft gezeten met zijn mond.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster] van de raadsheer-commissaris d.d. 9 december 2022. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:
Als op de bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster] :
Hij begon aan mij te zitten. Met zijn handen kneep hij in mijn borsten en hij zoende mij ook met tong. Hij deed mijn broek naar beneden. Toen heeft hij mij gevingerd. Hij trok mij daarna mee naar de wc. Hij heeft daar weer aan mijn borsten gezeten, ook met zijn mond. Daarna moest ik hem pijpen. Hij pakte mijn hoofd vast en duwde het naar beneden. Hij trok zichzelf nog af en kwam klaar.
5. Het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige van de politie, eenheid Den Haag, d.d. 22 juli 2020 onder nummer PL1500-2019219604 van het doorgenummerde zaaksdossier. Dit proces-verbaal met bijlage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 44-46):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Aanleiding onderzoek
Op dinsdag 6 augustus 2019 werd door de politie van de Eenheid Den Haag een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding van verkrachting te [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
Aangever
Achternaam: [aangeefster]
Voornamen: [aangeefster]
Geboren: [geboortedatum] 2006
Stukken van overtuiging (SVO)
In een onderzoeksruimte van de forensische opsporing is het slachtoffer onderworpen aan een forensisch medisch onderzoek (FMO). Daarbij is haar lichaam door een forensisch arts bemonsterd en die bemonsteringen werden verpakt en verzameld in een zedenonderzoeksset gewaarmerkt met SIN ZAAD0781NL. Deze dient nader onderzocht te worden. Van de betrokkenen [aangeefster] ( [geboortedatum] /2006) en [verdachte] ( [geboortedatum] /2005) zijn persoonsgebonden sporen veiliggesteld.
Aan de volgende SVO’s dient onderzoek te worden verricht:
Spoor
Spoornummer: PL1500-2019219604-100414
SIN: ZAAD0781NL
Spoortype: Biologisch
Spooromschrijving: Overige
Wijze veiligstellen: Zedenkit
Datum/tijd veiligstellen: 7 augustus 2019 om 04:00 uur
Plaats veiligstellen: Van slo door FARR arts Dr. trompenaars
Persoonsgebonden sporen
Persoonsgebonden spoornr.: PL1500-2019219604-26079067
SIN: WAAH8023NL
DNA afkomstig van: [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] Soort DNA: Wangslijm
Datum afname DNA: 7 augustus 2019
Persoonsgebonden spoornr.: PL1500-2019219604-25786786
SIN: WAAD9109NL
DNA afkomstig van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats]
Soort DNA: Wangslijm
Datum afname DNA: 25 mei 2020
Onderzoeksopdracht/vraagstelling.
SIN ZAAD0781NL : HBS007 - Onderzoek de bemonsteringen uit de zedenset en stel hiervan een DNA profiel op en vergelijk die met de referentieprofielen van de verdachte en het slachtoffer en de in de Nederlandse DNA databank opgeslagen profielen
SIN WAAH8023NL : HBS019 - Stel van het referentiemateriaal van de aangeefster/slachtoffer een DNA profiel op en vergelijk dat ter uitsluiting met de andere sporen in deze zaak.
SIN WAAD9109NL : HBS001 - Stel van het referentiemateriaal van de verdachte een DNA profiel op en vergelijk dat met de DNA profielen in deze zaak en de in de Nederlandse Databank opgeslagen DNA profielen.
6. Het rapport van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31 maart 2020. Dit rapport met bijlage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 75-77):
Onderzoeksset zedendelicten ZAAD0781NL van slachtoffer [aangeefster]
De bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten zijn onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. De resultaten van dit onderzoek staan vermeld in Tabel 1.
Tabel 1 Overzicht resultaten van het onderzoek naar biologische sporen
Omschrijving van de bemonstering
Aanwijzing speeksel
Veiliggesteld voor DNA-onderzoek als
Rechter borst nat
Ja
ZAAD0781NL#06
Rechter borst droog
ja
ZAAD0781NL#07
Bemonstering ZAAD0781NL#06 en #07 (rechter borst nat, rechter borst droog)
Van het DNA in bemonsteringen ZAAD0781NL#06 en #07 zijn DNA-mengprofielen van minimaal twee personen verkregen. Omdat het DNA-profiel van slachtoffer [aangeefster] overeenkomt met deze DNA-mengprofielen en het bemonsteringen van het lichaam van het slachtoffer betreft, is aangenomen dat er DNA van het slachtoffer zelf in deze bemonsteringen aanwezig is. Daarnaast bevatten deze bemonstering DNA dat afkomstig kan zijn van een onbekende man A (zie ‘DNA-databank’).
7. Het rapport van het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 september 2020. Dit rapport met bijlage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in (blz. 81-84):
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [aangeefster] en [verdachte] zijn DNA-profielen verkregen die zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Bemonsteringen ZAAD0781NL#06 en #07 (rechterborst nat en rechterborst droog) bevatten DNA dat afkomstig kan zijn van [verdachte] .
Voor onderstaande bemonsteringen is de bewijskracht berekend: ZAAD0781NL#06 en #07 (rechter borst nat en rechter borst droog)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonsteringen elk DNA bevatten van twee niet verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van slachtoffer [aangeefster] .
DNA-mengprofiel ZAAD0781NL#06 en #07 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [aangeefster] en [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [aangeefster] en een willekeurige niet aan [verdachte] verwante persoon.
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie eenheid Den Haag, d.d. 1 maart 2021 onder nummer PL1500-2019219604-20 van het doorgenummerde procesdossier. Dit proces-verbaal houdt - zakelijke weergegeven - onder meer in (blz. 123-126):
Als op de bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 5] :
Op 6 augustus 2019 liep ik langs de kamer van [verdachte] . Ik zag dat [aangeefster] en [verdachte] erg geschrokken en van elkaar weg stapten. Ze waren samen en schrokken. Ik zag ze daar staan. [aangeefster] vertelde mij later dat ze het niet wilde.
V: In hoeverre heb jij [verdachte] nog gesproken nadat jij op zijn kamer was gekomen die dag?
A: Jawel. Hij ging vragen wat ik had gezien en toen ging hij vertellen dat hij seks met haar had gehad, daar.
9. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie eenheid Den Haag, d.d. 24 februari 2021 onder nummer PL1500-2019219604-19 van het doorgenummerde procesdossier. Dit proces-verbaal met bijlage houdt - zakelijke weergegeven - onder meer in (blz. 115-119):
Als op de bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben pedagogisch medewerker bij de [instelling] . [betrokkene 5] kwam mij op 6 augustus 2019 vertellen dat ik even met [aangeefster] moest gaan praten omdat er wat gebeurd was. Dat heb ik gedaan. [aangeefster] vertelde mij dat zij op het bed geduwd was door de een jongen waarvan de naam met een […] begint. Ze vertelde ook dat zij hem moest pijpen en dat zij op haar knieën moest of ging zitten om dat te doen. Ze zijn het WC ingegaan. Hij is zich toen gaan aftrekken en is klaargekomen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Het hof overweegt dat de verschillende door aangeefster afgelegde verklaringen onderling consistent zijn en dat aangeefster op belangrijke punten steeds hetzelfde heeft verklaard. Zo verklaarde zij telkens hetzelfde over welke handelingen op welke plek in de inrichting waar zij en de verdachte verbleven, hebben plaatsgevonden. Ook heeft zij vanaf het begin verklaard dat de verdachte zijn geslachtsdeel in de vagina van aangeefster probeerde te stoppen, maar dat ze niet zeker wist of dat gelukt was. De verschillen die er zijn tussen de verklaringen van aangeefster, betreffen verschillen over niet-cruciale onderdelen van de verklaringen en zijn verschillen die te verwachten zijn als een persoon een aantal maanden later opnieuw wordt gehoord over dezelfde feiten. Het hof acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar.
Aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen draagt ook bij het steunbewijs dat het dossier bevat voor die verklaringen. In de twee bemonsteringen van de rechterborst van aangeefster waren aanwijzingen dat daar speeksel aanwezig was. In de bemonsteringen waren DNA-mengprofielen van minimaal twee personen aanwezig. Uit onderzoek naar het mengprofiel blijkt dat de resultaten van het DNA-onderzoek 1 miljard keer waarschijnlijker zijn als het mengprofiel afkomstig was van aangeefster en verdachte, dan als het afkomstig was van aangeefster en een willekeurige derde.
Het hof acht het niet aannemelijk, zoals geopperd door de raadsvrouw, dat het speeksel van de verdachte door indirecte overdracht of bij toeval, bijvoorbeeld tijdens het naast elkaar zitten tijdens het eten, op de borst van aangeefster terecht is gekomen. Aangeefster heeft vanaf het eerste moment verklaard dat de verdachte haar op haar borsten had gezoend. De aanwezigheid van het speeksel van de verdachte op haar borsten acht het hof sterk steunbewijs voor haar aangifte.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat een deel van de handelingen in de kamer van de verdachte hebben plaatsgevonden. Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat ze aangeefster bij de verdachte op de kamer heeft gezien. [betrokkene 6] , pedagogisch medewerkster van de instelling waar aangeefster verbleef, heeft verklaard dat zij op 6 augustus 2019 werd aangesproken door een meisje -het hof begrijpt dat dit [betrokkene 5] was- dat zei dat er iets ergs gebeurd was met [aangeefster] . [betrokkene 2] , een collega van [betrokkene 6] , heeft toen met [aangeefster] gesproken. [aangeefster] vertelde wat er was voorgevallen en wat de verdachte had gedaan. [betrokkene 2] heeft als getuige bevestigd dat [aangeefster] haar toen heeft verteld wat er was voorgevallen. Hetgeen [aangeefster] toen verteld heeft aan [betrokkene 2] stemt overeen met wat zij later tegenover de politie heeft verklaard. De verklaringen van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 2] ondersteunen dan ook de verklaringen van aangeefster.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 216a lid 2 Sv:
“Indien een getuige met een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap naar het oordeel van de rechter-commissaris, de betekenis van de eed niet voldoende beseft, of indien de getuige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.”
- Artikel 360 leden 1 en 4 Sv:
“1. Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris of rechtbank, houdende de verklaring
- van de getuige, bedoeld in artikel 216a, tweede lid (...) geeft het vonnis in het bijzonder reden.
(...)
4. Alles op straffe van nietigheid.”
2.4
Op grond van artikel 360 lid 1 in samenhang met artikel 216a lid 2 Sv moet de rechter zich ervan rekenschap geven dat een tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, niet onder ede is afgelegd, en moet de rechter – vanwege het ontbreken van die waarborg voor de betrouwbaarheid van de verklaring – het gebruik ervan voor het bewijs motiveren.
2.5
Het hof heeft voor het bewijs gebruikt een proces-verbaal van een bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de toen nog niet zestien jaar oude getuige [aangeefster] (bewijsmiddel 4). Dit bewijsmiddel moet worden aangemerkt als een proces-verbaal van verhoor van een getuige als bedoeld in artikel 216a lid 2 Sv.
2.6
Het hof heeft geoordeeld dat het “de verklaringen van aangeefster” betrouwbaar acht. Daarbij heeft het hof betrokken dat de inhoud hiervan onderling consistent is, dat deze getuige op belangrijke punten steeds hetzelfde heeft verklaard, en dat de verklaringen verder bevestiging vinden in de resultaten van een DNA-onderzoek en in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 2] .
2.7
Het hof heeft daarmee niet onbegrijpelijk tot uitdrukking gebracht dat en waarom het de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [aangeefster] (bewijsmiddelen 2-4), waaronder de door haar bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, betrouwbaar acht. Dat brengt mee dat het hof zijn beslissing, ook in het licht van wat hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, toereikend heeft gemotiveerd.
2.8
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel

3.1
Het derde cassatiemiddel komt op tegen de afwijzing van een ter terechtzitting gedaan voorwaardelijk verzoek tot benoeming van een deskundige (rechtspsycholoog) en het vierde cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 15 tot en met 22.

4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2024.