Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van oplichting door zich voor te doen als medewerker van een vaste klant bij het ophalen van goederen. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering van de oplichting niet voldoende is aangetoond, maar dat dit niet leidt tot cassatie. De verdachte had zich voorgedaan als een persoon die namens de klant gerechtigd was om goederen op te halen, wat voldoende bewijs oplevert voor het aannemen van valse hoedanigheid. De Hoge Raad benadrukt dat het aannemen van valse hoedanigheid niet per se afhankelijk is van het gebruik van een valse naam, maar dat het handelen van de verdachte kan leiden tot een onjuiste voorstelling van zaken bij anderen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel in verband met het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en heeft de taakstraf verminderd van honderd naar 95 uren, met een vervangende hechtenis van 47 dagen. Het beroep is voor het overige verworpen.