Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1959 is geboren. De betrokkene was betrokken bij de verkoop van hennep en hasj en werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de methodiek van extrapolatie die door het hof werd gehanteerd om de waarde van het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten. Hierbij werd de vraag gesteld of de onderzoeksresultaten uit 2011 en 2012 representatief waren voor de gehele periode van zes jaren waarin de betrokkene actief was. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend over de waardestijging van onroerend goed in Marokko, dat door de betrokkene in 2007 was aangekocht. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 4.670.573,97 naar € 4.665.575. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.