Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
12 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juni 2022. De verdachte, geboren in 1978, was aangeklaagd voor medeplegen van lokaalvredebreuk tijdens een demonstratie bij een pensioenfonds, in strijd met artikel 138, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafbaarverklaring en de strafoplegging, en tot ontslag van de verdachte van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat zich richtte op de onverenigbaarheid van de strafvervolging met het EVRM, slaagde. De Hoge Raad verwees naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:1623) waarin de redenen voor deze beslissing waren uiteengezet. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen door de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, en verwerpt het beroep voor het overige.
De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.