ECLI:NL:HR:2024:1689

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23/02338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn in strafzaak met betrekking tot te hard rijden en verstekmededeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor te hard rijden, waarbij de redelijke termijn in de feitelijke aanleg ter discussie staat. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat J.J. Weldam. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete van € 800, en heeft verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in feitelijke aanleg is overschreden, en heeft besloten dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden hoeven te worden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar erkent de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02338
Datum26 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juni 2023, nummer 21-001416-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Weldam, advocaat in Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het oordeel van het hof dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet begrijpelijk is.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.1 tot en met 6.10.
3.3
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in feitelijke aanleg is overschreden. In het licht van de opgelegde geldboete van € 800, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2024.