Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
26 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor te hard rijden, waarbij de redelijke termijn in de feitelijke aanleg ter discussie staat. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat J.J. Weldam. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete van € 800, en heeft verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in feitelijke aanleg is overschreden, en heeft besloten dat er geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden hoeven te worden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar erkent de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.