Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
6 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 januari 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van medeplegen van mensenhandel door een 17-jarige te bewegen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie, en van het vervaardigen van kinderporno. De verdediging heeft in cassatie een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, zoals bedoeld in artikel 359.2 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast werd de redelijke termijn in hoger beroep ter discussie gesteld, waarbij de vraag was of het hof had kunnen volstaan met een vermindering van de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.