Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
6 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft gewoontemisdaden, specifiek gewoontemisdaden van witwassen van geldbedragen, en de vraag of het hof op ontoelaatbare wijze vooruitgelopen is op de verklaring van een getuige. De verdachte, geboren in 1972, had een verzoek ingediend om een getuige te horen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen op grond van onvoldoende onderbouwing. De Hoge Raad heeft de klachten over deze afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.
Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend met betrekking tot de herkomst van de gelden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van tien maanden naar negen maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.