ECLI:NL:HR:2024:181

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/00461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsuitsluiting en observatie in cocaïnezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 10 februari 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij de verkoop, verstrekking en het vervoer van cocaïne, meermalen gepleegd, in strijd met artikel 2.B van de Opiumwet. De verdachte heeft in cassatie verweer gevoerd tegen de bewijsuitsluiting van aangetroffen wikkels en opgenomen telefoonverkeer, alsook tegen de strafvermindering met betrekking tot telefoontaps en observaties, zoals geregeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het hof toereikend gemotiveerd heeft beslist dat de rechter-commissaris in redelijkheid kon oordelen dat er sprake was van verdenking, ondanks het ontbreken van het proces-verbaal dat aan dit oordeel ten grondslag lag. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat het hof volstond met de constatering dat het niet tijdig op schrift stellen van de mondelinge machtiging door de rechter-commissaris een onherstelbaar vormverzuim oplevert. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de uitgevoerde observaties niet geschikt waren om een compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, zonder dat verdere motivering noodzakelijk was, aangezien de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00461
Datum6 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2022, nummer 23-000727-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2024.