Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van een beslag op diverse goederen onder de klager. Dit beslag vond plaats op basis van een Europees onderzoeksbevel dat was uitgevaardigd door Duitse autoriteiten. De klager, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996, heeft een klaagschrift ingediend tegen het beslag. De rechtbank Noord-Holland heeft op 12 februari 2024 een beschikking gegeven in deze zaak, waartegen de klager in cassatie is gegaan.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de raadslieden van de klager hebben schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leiden, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 het beroep verworpen, en deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.