Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1996, was eerder vrijgesproken van medeplegen van diefstal met geweld. De advocaat van de verdachte, J.H. Rump, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd dat het hof niet voldoende gemotiveerd had waarom het was afgeweken van het standpunt van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuige. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel niet tot cassatie leidde. Het hof had op een groot aantal onderdelen van het verweer expliciet ingegaan en had de verwerping van het verweer extra kracht gegeven door te wijzen op aanwezig steunbewijs. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ruimschoots had voldaan aan de eisen die worden gesteld aan de verwerping van het verweer, en dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was en toereikend gemotiveerd.
Daarnaast merkte de Hoge Raad op dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen aanleiding gaf voor verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de uitspraak van het hof bleef in stand.