Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 juni 2022 was gewezen. De zaak betreft voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt, gepleegd door een rechtspersoon, hier aangeduid als de verdachte. De verdachte, een B.V. gevestigd in [plaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat G.A.C. Beckers heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de opgelegde geldboete, en heeft verzocht om vermindering van deze boete.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 200.000 naar € 197.500.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.