Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 1 juni 2022. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaten F.S. Baardman en M.J. Lamers. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit een medeplegen van diefstal met valse sleutels, waarbij een bedrag van € 15.005 was betrokken. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast is er een tweede cassatiemiddel ingediend, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten dat dit niet leidt tot cassatie. De Hoge Raad heeft in deze ontnemingszaak volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn, zonder verdere rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen.